ECLI:NL:RVS:2014:1838

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
201400427/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • G.M.H. Hoogvliet
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit over projectplan waterbeheer in Hattem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 3 december 2013 een eerder besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Vallei en Veluwe ongegrond verklaarde. Het betreft het projectplan "Compenserende maatregelen voor de uitwateringsduiker Hattem (herziening 2012)", dat op 9 november 2012 door het college is vastgesteld. Dit projectplan is bedoeld om wateroverlast in de stadskern van Hattem te beperken door de aanleg van een nieuwe afwateringsduiker en andere inrichtingsmaatregelen. De appellant betwist de afvoercapaciteit van de duiker en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de berekeningen van de waterstanden correct zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 maart 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde kritische waterpeilen en dat de berekeningen van de waterstanden adequaat zijn uitgevoerd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400427/1/A4.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2013 in zaak nr. 13/4482 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Vallei en Veluwe.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het college het projectplan "Compenserende maatregelen voor de uitwateringsduiker Hattem (herziening 2012)" vastgesteld.
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 20 juni 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Doude van Troostwijk, L. Eikelenboom-Van den Bos en J. Welling, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Overwegingen
Situatie
1. Het projectplan voorziet in maatregelen om wateroverlast in de stadskern van Hattem te beperken. Deze maatregelen zijn nodig vanwege de verwijdering van de uitwateringsduiker in de Geldersedijk. De belangrijkste maatregel van het projectplan is de plaatsing van een afwateringsduiker met een binnendiameter van 1,2 tot 1,3 m (hierna: de duiker) voor de afvoer van water uit de stadsgracht van Hattem. De duiker is voorzien tussen de stadsgracht, ter hoogte van de Kleine Gracht, en de vijver nabij het zorgcentrum Hof van Blom in Hattem. Voorts bevat het projectplan inrichtingsmaatregelen, waaronder het plaatsen van twee stuwen, voor het terrein ten westen van genoemd zorgcentrum, dat in de winter in gebruik is als ijsbaan (hierna: het ijsbaanterrein). Hierdoor is op het ijsbaanterrein berging van water mogelijk.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.
Duiker
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afvoercapaciteit van de in het projectplan opgenomen duiker onvoldoende is om de wateroverlast in de stadskern te voorkomen. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het gegeven dat het college slechts een modelmatige berekening heeft verricht, aan de onduidelijkheid dat twee verschillende kritische peilen zijn gehanteerd en aan de omstandigheid dat de berekende maximale waterstanden niet kunnen worden gegarandeerd. Volgens hem heeft het college verder bij de berekening van deze waterstanden ten onrechte geen rekening gehouden met zogenoemde afkoppelingen van de riolering en klimaatveranderingen.
3.1. Aan het projectplan heeft het college het rapport "Watersysteemanalyse Hattem, project nr. 231806, revisie 03, september 2012" van N.J. IJsseldijk van Oranjewoud (hierna: het rapport) ten grondslag gelegd. In het aan dit rapport ten grondslag gelegde onderzoek is het beschermingsniveau van de provinciale Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe als uitgangspunt gehanteerd. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is deze verordening verbindend voor het waterschap. In artikel 2.5, eerste lid, van de verordening is, met het oog op bergings- en afvoercapaciteit, neergelegd dat als norm geldt dat voor het gebied binnen de bebouwde kom dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor onder meer de doeleinden bebouwing, de gemiddelde overstromingskans niet meer dan 1 keer per 100 per jaar is en voor het overige gebied een gemiddelde overstromingskans van niet meer dan 1 keer per 10 jaar.
Volgens bijlage N van het rapport wordt aan de norm van niet meer dan 1 keer per 100 jaar een overstroming voldaan indien het waterpeil van de stadsgracht het zogenoemd kritisch waterpeil van 2,40 m+NAP niet overschrijdt. Aan de norm van niet meer dan 1 keer per 10 jaar een overstroming wordt volgens het rapport voldaan bij een kritisch waterpeil van de stadsgracht van 1,90 m+NAP. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde kritische peilen.
In het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek is berekend welke maximale waterstanden kunnen optreden in de stadsgracht bij de in het projectplan voorziene duiker. De maximale waterstanden in de stadsgracht zijn volgens de in bijlage N vermelde tabellen D4-2 tot en met D4-5 voor 1 x per 10 jaar: 1,86 m+NAP in de zomer en 1,79 m+NAP in de winter en voor 1 x per 100 jaar: 2,08 m+NAP in de zomer en 1,93 m+NAP in de winter.
3.2. Wat betreft de stellingen van [appellant] dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de hoogten van de maximale waterstanden onjuist zijn berekend, omdat bepaalde uitgangspunten niet kloppen, overweegt de Afdeling als volgt.
Voor zover [appellant] betoogt dat het college ten onrechte slechts berekeningen heeft laten uitvoeren, faalt dit betoog, omdat de effecten van toekomstige maatregelen, zoals de vergroting van de diameter van een duiker, vooraf niet op een andere wijze dan aan de hand van berekeningen onderzocht kunnen worden.
[appellant] betoogt verder dat in het onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat in de toekomst afkoppelingen van het riool zullen plaatsvinden. Bij deze afkoppelingen wordt relatief schoon hemelwater niet naar waterzuiveringsinstallaties afgevoerd, maar geloosd op het oppervlaktewater, waardoor naar zijn stelling de waterstanden stijgen. In deel B van het rapport staat dat maatregelen die in de periode 2006 tot 2011 in en rondom het stedelijk watersysteem van Hattem zijn uitgevoerd, zijn verwerkt in het onderzoek naar het kwantitatieve functioneren van het stedelijk watersysteem en het bepalen van de kwantitatieve knelpunten en aandachtspunten in het stedelijk watersysteem. Ook maatregelen die in voorbereiding zijn en binnen een jaar worden uitgevoerd, zijn meegenomen, aldus het rapport. In bijlage B van het rapport staat het afkoppelen van 20,8 ha extra verhard oppervlak als maatregel genoemd. Nu derhalve in het onderzoek afkoppelingen zijn betrokken die zich binnen een jaar zullen voordoen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat in het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek de te verwachten maximale waterstanden vanwege deze afkoppelingen niet juist zijn berekend.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat in het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van klimaatveranderingen op de waterstanden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat ten gevolge van klimaatveranderingen niet meer neerslag per tijdseenheid zal vallen, maar wel dat vaker in een periode neerslag zal vallen, zodat de gevolgen van klimaatveranderingen voor de waterstanden beperkt zijn. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat het college niet kan garanderen dat ten gevolge van klimaatveranderingen nooit hogere waterstanden dan de berekende maximale waterstanden zullen voorkomen, leidt niet tot het oordeel dat het college van te lage maximale waterstanden is uitgegaan. Een dergelijke garantie kan naar zijn aard immers niet worden gegeven.
Gelet op het voorgaande, bestaat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in de berekeningen van de eens in de 10 dan wel eens in de 100 jaar te verwachten maximale waterstanden onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat het college mocht uitgaan van de juistheid van de resultaten van die berekeningen.
Uit de tabellen D4-2 tot en met D4-5 in bijlage N van het rapport volgt dat de berekende maximale waterstanden in de stadsgracht bij de in het projectplan voorziene duiker de kritische waterpeilen van 1,90 m+NAP (1 keer per 10 jaar) dan wel 2,40 m+NAP (1 keer per 100 jaar) niet overschrijden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de afvoercapaciteit van de in het projectplan opgenomen duiker onvoldoende is.
Het betoog faalt.
Waterberging
4. Voor zover [appellant] betoogt dat het projectplan geen maatregelen kan bevatten voor waterberging op het ijsbaanterrein, nu de desbetreffende gronden in het bestemmingsplan daarvoor niet zijn bestemd en de waterberging voorts niet is opgenomen in een legger, overweegt de Afdeling dat [appellant] deze grond voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het projectplan slechts in tijdelijke maatregelen voor waterberging voorziet. Hij wijst erop dat het ijsbaanterrein een woonbestemming heeft en dat er plannen voor woningbouw bestaan.
5.1. In het rapport staat dat op het ijsbaanterrein in elk geval niet binnen vijf jaar gebouwd zal worden. Niet is aannemelijk geworden dat dit onjuist is. In de omstandigheid dat mogelijk na vijf jaar op de gronden, waarop de waterberging is voorzien, gebouwd zal worden, en de gronden dan niet meer voor waterberging kunnen worden gebruikt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te overwegen dat het college niet in redelijkheid de maatregelen kon vaststellen voor waterberging op het ijsbaanterrein. Niet valt in te zien dat in het projectplan geen maatregelen met een niet-permanent karakter mochten worden opgenomen. Indien het ijsbaanterrein in de toekomst inderdaad niet langer kan worden gebruikt voor waterberging en een dergelijke voorziening nodig is, zal het college moeten overwegen andere maatregelen treffen.
Het betoog faalt.
6. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd ter zake van de in het projectplan voorziene waterberging, is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet gemotiveerd waarom de weerlegging van de desbetreffende betogen in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
163-764.