201402491/2/R6.
Datum uitspraak: 15 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A], wonend te Verbier (Zwitserland) en
[verzoeker B], wonend te Sint Jansteen, gemeente Hulst,
verzoekers,
en
1. de staatssecretaris van Economische Zaken,
2. de minister van Infrastructuur en Milieu,
3. het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2014 hebben de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu het rijksinpassingsplan "Hertogin Hedwigepolder" vastgesteld.
Verweerders hebben ter uitvoering van het inpassingsplan op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening zes uitvoeringsbesluiten genomen.
Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het inpassingsplan voorziet in de ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder. Met het plan wordt onder meer beoogd bij te dragen aan het natuurherstel van de Westerschelde.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] kunnen zich niet verenigen met het inpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten. Zij vrezen dat voor de uitspraak in de bodemzaak zal worden gestart met werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten. Ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoeken [verzoeker A] en [verzoeker B] om het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Bij brief van 11 april 2014 hebben verweerders uiteengezet dat in de periode voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak uitsluitend zal worden gestart met het vervangen van de watertransportleiding ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Leiding - Leidingenstrook" in het noordwestelijke gedeelte van het plangebied.
Verweerders hebben toegezegd dat in de periode voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak geen werkzaamheden zullen worden verricht ter uitvoering van de bestemming "Natuur - Estuariene natuur" en dat in deze periode geen gebruik zal worden gemaakt van de uitvoeringsbesluiten. In zoverre zijn derhalve geen onomkeerbare gevolgen te verwachten voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben geen specifieke bezwaren naar voren gebracht ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Leiding - Leidingenstrook" en ten aanzien van de ter plaatse van dit plandeel voorgenomen werkzaamheden. Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat deze werkzaamheden niet kunnen worden verricht. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2014
575.