201302169/1/A4.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de Turnerstraat ter hoogte van nummer 13, locatie nummer 32-11, te Amsterdam, aangewezen als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2013, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, G. Westerbos en C.E. Kooij, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Amsterdam, kan het college aanwijzen met behulp van welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of met behulp van welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen van de gemeente Amsterdam, draagt het college al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2. Het dagelijks bestuur hanteert bij het aanwijzen van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer het beleid zoals dat is vastgelegd in het Programma van Eisen ondergrondse restafvalinzameling gebied Oud-Zuid van 8 februari 2012. Hierin staat onder meer als uitgangspunt dat altijd binnen 75 m vanaf de woningen, met uitzonderingen tot maximaal 125 m, een ondergrondse afvalcontainer aanwezig is. Voorts hanteert het dagelijks bestuur de volgende, voor zover hier van belang, locatiecriteria uit het Programma van Eisen:
• Inzamelvoertuigen moeten veilig kunnen stoppen om de containers te legen;
• Om verkeersoponthoud tijdens het legen van containers te vermijden worden er geen containers op hoeken van drukke verkeerskruisingen geplaatst. Om dezelfde reden worden er ook geen containers op of bij vluchtheuvels geplaatst;
• Containerlocaties moeten goed bereikbaar zijn voor voetgangers, minder validen en fietsers;
• De afstand tussen de container (rand van de container) en de gevel is minimaal 2 m;
• Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de omgeving/omwonenden.
3. [appellant] betoogt dat zijn belangen niet voldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit, omdat de aangewezen locatie direct voor de deur van zijn woning ligt. Volgens [appellant] zal op deze locatie voor hem overlast ontstaan door bijplaatsing van afval.
3.1. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur aan de hand van een foto toegelicht dat de inwerpzuil van de ondergrondse container op ongeveer 4 m van de deur van de woning van [appellant] wordt geplaatst. De schuine zijde van de stoep zal hiertoe in een rechte hoek worden aangelegd. De aangewezen locatie voldoet aan de in acht te nemen afstand van 2 m tussen de gevel en de container, zoals vermeld in de locatiecriteria van het Programma van Eisen.
Wat betreft het bijplaatsen van afval, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de aangewezen locatie past in een sluitend netwerk, waarbij het aantal en de capaciteit van de te plaatsen ondergrondse afvalcontainers dusdanig is dat deze al na een vulling van 50% tot 75% geleegd zullen worden. Elke locatie is dus berekend op het aanbod van het afval uit de omgeving en de container zal om die reden niet snel vol raken. Voor zover omwonenden toch afval naast de containers plaatsen, kan hiertegen handhavend worden opgetreden, aldus het dagelijks bestuur.
3.2. Gelet op het voorgaande, heeft het dagelijks bestuur de belangen van [appellant] betrokken bij het bestreden besluit en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele overlast beperkt zal zijn. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur deze locatie niet had mogen aanwijzen als een locatie voor een ondergrondse container.
4. [appellant] betoogt voorts dat de locatie aan de overzijde van de Turnerstraat 13, een geschiktere locatie is voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer dan de aangewezen locatie.
4.1. Het dagelijks bestuur heeft aan de hand van een foto ter zitting toegelicht dat bij de door [appellant] genoemde locatie de inwerpzuil van de ondergrondse container recht voor een raam van een woning komt te liggen. De afstand tot de gevel zou ook kleiner worden, namelijk 2,2 m, dan bij de aangewezen locatie. Gelet hierop, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze locatie minder geschikt is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie.
5. Ten slotte vreest [appellant] als eigenaar voor waardedaling van zijn woning.
5.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer nabij de voorgevel van zijn woning zodanig groot zijn, dat het dagelijks bestuur op grond daarvan had moeten afzien van de aanwijzing van die locatie. De vraag of en in hoeverre de woning van [appellant] in waarde daalt door de plaatsing van een ondergrondse container, staat daarbij in het geding niet afzonderlijk ter beoordeling. Voor zover [appellant] meent dat daartoe aanleiding bestaat, staat het hem vrij een verzoek tot compensatie of schadevergoeding aan het dagelijks bestuur te richten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
457-764.