201401955/2/R1.
Datum uitspraak: 16 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Delden, gemeente Hof van Twente,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Delden, gemeente Hof van Twente,
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], beiden wonend te Delden, gemeente Hof van Twente,
4. [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B], beiden wonend te Delden, gemeente Hof van Twente,
verzoekers,
en
1. de raad van de gemeente Hof van Twente;
2. het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Peperkampweg" vastgesteld.
Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementencomplex, het plaatsen van een erfafscheiding en het aanleggen van drie uitritten op het adres Peperkampweg 28 en 30 in Delden.
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de raad besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B] beroep ingesteld. Bij dezelfde brieven waarmee [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B] beroep hebben ingesteld hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in persoon van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B], in persoon van [verzoeker sub 4A], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door A.J.B. ter Braak en G.R.F. ter Braak, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de stichting Stichting Wonen Delden, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ter zitting hebben [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B] hun verzoek ingetrokken voor zover het is ingesteld door [verzoeker sub 4B].
3. De bestreden besluiten voorzien in de bouw van 53 appartementen, 98 parkeerplaatsen, een erfafscheiding en de aanleg van drie uitritten op het adres Peperkampweg 28 en 30 in Delden. De appartementen zijn bedoeld voor ouderen of mensen met een handicap.
4. [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 4A] (hierna tezamen: verzoekers) hebben voor zover van belang gemeenschappelijke standpunten ingenomen. De verzoeken strekken tot schorsing van het coördinatiebesluit, het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan.
5. Voor zover verzoekers zich richten tegen het coördinatiebesluit overweegt de voorzitter voorshands bij wijze van exceptieve toetsing dat de raad in redelijkheid heeft kunnen kiezen om het plan en de omgevingsvergunning gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken. Hierbij wordt overwogen dat het plan en de omgevingsvergunning strekken tot de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro. De enkele niet nader toegelichte stelling van verzoekers omtrent een vermoeden van belangenverstrengeling biedt geen aanleiding voor een ander oordeel.
6. Verzoekers betogen dat de voorziene bebouwing leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van uitzicht, lichttoetreding en privacy. Volgens hen was de raad gehouden tot het vaststellen van een lagere bouwhoogte dan wel een grotere afstand van de woningen van verzoekers.
6.1. Het plan voorziet in een bouwhoogte van 9,5 m op een afstand van minimaal 15 m van de woningen van verzoekers. Hiermee zal de openheid ten noorden van de woningen van verzoekers ten opzichte van de bestaande situatie verminderen. Er bestaat evenwel geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Voorts hebben verzoekers, gelet op de noordelijke ligging van de voorziene bebouwing en de uitkomsten van het schaduwonderzoek, niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een significante vermindering van de lichttoetreding. Gelet op het vorenstaande, en nu de woningen van verzoekers in een stedelijk gebied liggen, is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad de vermindering van het uitzicht, de lichttoetreding en de privacy niet onevenredig heeft hoeven achten.
7. Verzoekers betogen dat het plan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet.
7.1. De raad heeft een norm van 1,4 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Gelet op bijlage 1 bij de planregels ziet die norm op de zone centrumgebied en de woningcategorie 'midden'. In de enkele stelling van verzoekers dat met zorgwoningen een hogere parkeernorm is gemoeid dan met reguliere woningen ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van een parkeernorm van 1,4 heeft kunnen uitgaan, nu volgens de gemeentelijke parkeernormen bij de woningcategorie 'serviceflat/aanleunwoningen' juist een lagere norm van 0,45 hoort.
In en rondom het plangebied liggen thans 51 appartementen. Daarvoor zijn 51 parkeerplaatsen beschikbaar waarvan 11 aan de Langestraat en 40 op een parkeerterrein tussen de bebouwing. Niet in geschil is dat de parkeerdruk vanwege deze appartementen en de omliggende straten relatief hoog is.
Van de 51 bestaande appartementen worden er 18 gesloopt en blijven 33 appartementen behouden. Het plan voorziet in de bouw van 53 nieuwe appartementen en de aanleg van 98 parkeerplaatsen, waartoe het opnieuw in te richten bestaande parkeerterrein met 40 parkeerplaatsen behoort.
Voor de 53 voorziene appartementen zijn uitgaande van de parkeernorm van 1,4 naar boven afgerond 75 parkeerplaatsen nodig. Afgezien van de te behouden bestaande appartementen voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen voor de nieuw voorziene appartementen.
Na aftrek van de voor de 53 voorziene appartementen benodigde 75 parkeerplaatsen resteren 23 parkeerplaatsen in het plangebied. Samen met de 11 parkeerplaatsen aan de Langestraat zijn aldus 34 parkeerplaatsen beschikbaar voor de 33 te behouden bestaande appartementen. Voor deze appartementen wordt weliswaar niet aan de parkeernorm van 1,4 voldaan, maar verzoekers hebben voorshands niet aannemelijk gemaakt dat er in de bestaande situatie een dusdanig tekort bestaat aan parkeergelegenheid dat de 34 resterende parkeerplaatsen onvoldoende zijn om de bestaande parkeerdruk op te vangen.
8. Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat de communicatie over het plan gebrekkig is geweest, merkt de voorzitter op dat dit aspect in deze procedure slechts aan de orde kan komen in het kader van de vraag of bij de totstandkoming van het plan en de besluitvorming daarover in strijd is gehandeld met de in de Wro en de Awb gestelde regels daaromtrent. Daarvan is voorshands niet gebleken.
Voor zover is aangevoerd dat de behoefte aan het plan onvoldoende is onderbouwd, overweegt de voorzitter voorshands dat het plan wordt vermeld in de Oplegnotitie Woonvisie 2009-2013, waaraan onder meer een woningmarktanalyse ten grondslag ligt. Verzoekers hebben de conclusies uit de oplegnotitie niet gemotiveerd bestreden.
Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat de voorziene bebouwing zal leiden tot een toename van de weerkaatsing van het geluid van de nabijgelegen spoorlijn op hun woningen, is ter zitting naar voren gekomen dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke intensivering van het gebruik van de spoorweg als aftakking van de Betuwelijn. De raad heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat hierover nog nadere besluitvorming dient plaats te vinden. Onder deze omstandigheden is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad bij de besluitvorming van het plan in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van het bestaande gebruik van de spoorweg.
Ten aanzien van het betoog dat het plan leidt tot een toename van de verkeersintensiteit wordt voorshands overwogen dat de enkele niet nader toegelichte stelling hieromtrent geen aanleiding geeft voor de verwachting dat het plan leidt tot een onevenredige verkeersintensiteit.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van verzoekers betreft, bestaat voorshands geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het bezwaar omtrent de kwaliteit van de beoogde woningen, waaronder de omvang van de balkons, heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze grond dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
In hetgeen verzoekers voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor schorsing van het plan.
9. Gelet op het hiervoor overwogene bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Hupkes
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014
635.