ECLI:NL:RVS:2014:1887

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201306060/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen en hoger beroep van appellante

In deze zaak gaat het om de herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag van appellante door de Belastingdienst/Toeslagen voor de jaren 2007, 2008 en 2009. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 9 november 2011 besluiten genomen om de eerder vastgestelde toeslagen op nihil te herzien en het betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 29 mei 2013 het beroep van appellante tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak op 3 april 2014 behandeld. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft betoogd dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de herziening heeft doorgevoerd, omdat zij de benodigde gegevens tijdig had aangeleverd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten van kinderopvang.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de definitieve vaststellingen niet op de hoogte kon zijn van het ontbreken van bewijs van betaling. De herziening van de toeslagen is daarom in strijd met de wet. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en de eerdere besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen herroepen, waardoor de eerder vastgestelde toeslagen herleven. De Raad heeft ook bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen de proceskosten van appellante moet vergoeden.

Uitspraak

201306060/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2013 in zaken nrs. 12/7788, 12/7789, 12/7790 en 12/7791 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 9 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2007, 2008 en 2009 herzien op nihil, het betaalde van haar teruggevorderd en het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 herzien op nihil.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de voordien geldende Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp is op de Wko onderscheidenlijk de Wkkp de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49 (tot 1 januari 2009) en artikel 5 (per 1 januari 2009).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Op 24 juli 2007 heeft [appellante] kinderopvangtoeslag met ingang van 1 april 2007 aangevraagd voor kinderopvang via [gastouderbureau].
2.1. Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007 toegekend.
Bij brieven van 17 november 2008 en 30 januari 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] om een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten over 2007 gevraagd. Op deze brieven heeft [appellante] niet gereageerd.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 herzien op nihil.
Bij bezwaar tegen voornoemd besluit heeft [appellante] een jaaroverzicht 2007 van het [gastouderbureau] overgelegd.
Bij besluit van 10 oktober 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 herzien op € 19.881,00.
Bij besluit van 5 november 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 definitief vastgesteld op € 20.637,00.
2.2. Bij besluit van 4 december 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 toegekend.
Bij brief van 30 juni 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] om een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten over 2008 gevraagd. In reactie hierop heeft [appellante] jaaroverzichten 2008 van het gastouderbureau overgelegd.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 27.161,00.
2.3. Bij besluit van 11 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 toegekend.
Bij brief van 31 augustus 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] om een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten over 2009 gevraagd. In reactie hierop heeft [appellante] een jaaroverzicht 2009 van het gastouderbureau overgelegd.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 definitief vastgesteld op € 25.960,00.
2.4. Bij brief van 21 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] geïnformeerd over onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst naar het [gastouderbureau] en aangekondigd haar aanvraag kinderopvangtoeslag te controleren. In dat kader heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar verzocht om informatie over de kinderopvang.
Bij besluiten van 9 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007, 2008 en 2009 herzien op nihil.
Deze besluiten zijn bij het besluit van 5 juli 2012 gehandhaafd. Hieraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] de kosten voor kinderopvang niet heeft aangetoond.
3. Met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat zich een situatie voordoet, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder a, van de Awir, zodat de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde toeslag mocht herzien.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert daartoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen haar voorafgaand aan de besluiten van respectievelijk 5 november 2009, 1 juni 2010 en 10 mei 2011 om gegevens heeft verzocht, welke zij aan de dienst heeft toegezonden. Nu de Belastingdienst/Toeslagen de door haar verstrekte gegevens destijds heeft geaccepteerd en die gegevens tot de definitieve vaststellingen hebben geleid, mocht de Belastingdienst/Toeslagen daarna de vaststellingen niet meer tot nihil herzien, aldus [appellante].
4.1. Met de besluiten van 5 november 2009, 1 juni 2010 en 10 mei 2011 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007, 2008 en 2009 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitief toegekende tegemoetkoming in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft, in bezwaar tegen het besluit van 12 mei 2009 en in reactie op de door de Belastingdienst/Toeslagen aan haar gedane verzoeken om informatie van 30 juni 2009 en 31 augustus 2010, de jaaroverzichten 2007, 2008 en 2009 van het gastouderbureau aan de Belastingdienst/Toeslagen toegezonden. Door op basis van de door [appellante] verstrekte gegevens op 5 november 2009, 1 juni 2010 en 10 mei 2011 de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007, 2008 en 2009 definitief vast te stellen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet aannemelijk gemaakt bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van bewijs van betaling van de kosten voor kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen had, indien hij dit van belang achtte, voorafgaand aan de definitieve vaststelling hierover nader bewijs kunnen verlangen. Dat hij daarvoor op dat moment geen aanleiding zag, maakt dit niet anders.
Evenmin is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve tegemoetkoming wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat zij dit behoorde te weten. Dat, als gesteld, de kosten die volgens de jaaroverzichten zijn gemaakt, lager zijn dan het bedrag van de vaststelling, is hiertoe onvoldoende.
Het betoog slaagt.
5. Bij besluit van 5 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 toegekend.
Bij besluit van 9 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 herzien op nihil. Bij besluit van 5 juli 2012 is dit besluit gehandhaafd. Hieraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] de kosten voor kinderopvang niet heeft aangetoond.
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht tot dit standpunt is gekomen. Zij heeft daartoe overwogen dat uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften valt op te maken dat [appellante] een bedrag van € 1.796,00 aan het gastouderbureau heeft overgemaakt. [appellante] heeft hiermee niet aangetoond dat zij het bedrag van € 21.390,00 aan kosten uit het jaaroverzicht heeft betaald, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellante] haar stelling dat zij contante betalingen aan de gastouder heeft verricht niet met stukken heeft onderbouwd.
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij heeft aangetoond het bedrag aan kinderopvangkosten uit het jaaroverzicht van het gastouderbureau te hebben betaald. Zij voert daartoe aan dat zij in een arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage is veroordeeld tot betaling van € 24.657,09 aan de gastouder dat door middel van loonbeslag onder haar werkgever is geëxecuteerd.
7.1. [appellante] is door het gerechtshof ‘s-Gravenhage bij arrest van 26 juli 2011 veroordeeld tot betaling van € 24.657,09 aan de gastouder, ter voldoening van de maandelijkse vergoeding voor kinderopvang ingevolge een overeenkomst van 11 juli 2007. In het arrest is vermeld dat deze overeenkomst is gesloten voor de periode van 1 april 2007 tot en met 1 september 2008. Reeds nu deze overeenkomst niet ziet op het jaar 2010 heeft [appellante] hiermee niet aangetoond over 2010 kosten voor kinderopvang te hebben betaald. Ook anderszins heeft [appellante] niet aangetoond de kosten voor kinderopvang volgens het jaaroverzicht 2010 te hebben betaald.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen het besluit van 5 juli 2012 met betrekking tot de jaren 2007, 2008 en 2009 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 juli 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking, voor zover het bezwaar tegen de besluiten van 9 november 2011 met kenmerk 1966.92.489.T07.60801, 1966.92.489.T08.60601 en 1966.92.489.T09.60401 ongegrond is verklaard. Gezien het verweer in hoger beroep is aan de herziening van de besluiten over de jaren 2007, 2008 en 2009 slechts ten grondslag gelegd dat [appellante] de kosten voor kinderopvang niet heeft aangetoond. De Afdeling zal derhalve op na te melden wijze in de zaak voorzien. De voornoemde besluiten van 9 november 2011 zullen worden herroepen. Dit betekent dat de besluiten van 5 november 2009, 1 juni 2010 en 10 mei 2011 herleven. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juli 2012. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellante] eerst in beroep heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de besluiten van 9 november 2011 heeft gemaakt. Nu [appellante] eerst na het besluit op bezwaar een verzoek om vergoeding van deze kosten heeft gedaan, komen deze kosten gezien artikel 7:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2013 in zaken nrs. 12/7788,12/7789,12/7790 en 12/7791, voor zover het beroep tegen het besluit van 5 juli 2012 met betrekking tot de jaren 2007, 2008 en 2009 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 juli 2012, kenmerk 1966.92.489, voor zover het bezwaar tegen de besluiten van 9 november 2011 met kenmerk 1966.92.489.T07.60801, 1966.92.489.T08.60601 en 1966.92.489.T09.60401 ongegrond is verklaard;
V. herroept de besluiten van 9 november 2011 met kenmerk 1966.92.489.T07.60801, 1966.92.489.T08.60601 en 1966.92.489.T09.60401;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 juli 2012;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
85-809.