ECLI:NL:RVS:2014:1916

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201308153/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 augustus 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 1 september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien vastgesteld op nihil. Dit besluit werd gevolgd door een ongegrond verklaard bezwaar op 6 november 2012. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt, ondanks dat zij bankafschriften had overgelegd. De rechtbank stelde dat het aan [appellante] was om bewijs te leveren van de gemaakte kosten, wat zij niet had gedaan.

Tijdens de zitting op 16 mei 2014 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling overwoog dat, volgens de wetgeving, de ontvanger van kinderopvangtoeslag moet aantonen dat er kosten zijn gemaakt. De door [appellante] overgelegde jaaropgave vermeldde wel kosten, maar de rechtbank oordeelde dat de bankafschriften niet voldoende bewijs boden van daadwerkelijke betalingen.

Daarnaast betoogde [appellante] dat zij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De Afdeling oordeelde echter dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van [appellante] niet noodzakelijk was. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201308153/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep
van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 augustus 2013 in zaak nr. 12/3901 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 herzien vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 5.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft betaald. Zij verwijst in dit verband naar bij het hoger beroepschrift gevoegde bankafschriften.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
In de door [appellante] overgelegde jaaropgave 2009 is vermeld dat [appellante] een bedrag van € 6.703,90 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante], ondanks dat zij hierom herhaalde malen is verzocht, geen gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verstrekt waaruit bleek van betalingen door [appellante] van de kosten van kinderopvang. [appellante] heeft dit niet bestreden en in hoger beroep bankafschriften overgelegd. Met het overleggen van deze bankafschriften heeft [appellante] niet aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft betaald, reeds omdat uit deze afschriften evenmin blijkt van door haar gedane betalingen.
Het betoog faalt.
3. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure
3.2. Dit betoog slaagt niet. Nu de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van [appellante] kennelijk ongegrond is, kon de dienst voorts van het horen van [appellante] in de bezwaarfase met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
480-809.