ECLI:NL:RVS:2014:1931

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201309977/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor metaalrecycling en de noodzaak van een vloeistofdichte vloer

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 mei 2014 uitspraak gedaan over een vergunning die op 30 augustus 2013 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan Europe Metals B.V. is verleend voor een inrichting voor (metaal)recycling. De vergunning was verleend op basis van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer en betrof percelen aan de Industrieweg 103 en 111 te Heeze. Europe Metals B.V. heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college, specifiek tegen vergunningvoorschrift 4.3.1, dat voorschrijft dat de opslag en stalling van containers buiten openingstijden op een vloeistofdichte vloer moet plaatsvinden.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 maart 2014, waarbij Europe Metals werd vertegenwoordigd door C.J. van Pinxteren en ing. J.P.J.M. Raeijmaekers, en het college door mr. M. van Dam-Benders en R.K.P. Smeets. De Raad overwoog dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op het geding niet van toepassing was, en dat de vergunningvoorschriften zoals deze voor de invoering van de Wabo golden, in acht moesten worden genomen.

De Raad van State oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat een vloeistofdichte vloer noodzakelijk was voor de opslag van containers met (gevaarlijke) afvalstoffen. Europe Metals betoogde dat de stoffen in de containers geen vloeistoffen bevatten die konden uittreden, en dat de opslag op een vloeistofkerende vloer voldoende bescherming bood. De Raad concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom een vloeistofdichte vloer vereist was en verklaarde het beroep gegrond. Het besluit van het college werd vernietigd voor zover het vergunningvoorschrift 4.3.1 betreft, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan Europe Metals B.V.

Uitspraak

201309977/1/A4.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V., gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2013 heeft het college aan Europe Metals een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor (metaal)recycling, die gelegen is op de percelen aan de Industrieweg 103 en 111 te Heeze.
Tegen dit besluit heeft Europe Metals beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar Europe Metals, vertegenwoordigd door C.J. van Pinxteren, bijgestaan door ing. J.P.J.M. Raeijmaekers, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Dam-Benders en R.K.P. Smeets, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
3. In de inrichting van Europe Metals worden (gevaarlijke) afvalstoffen, waaronder metalen, kunststoffen en papiergeïsoleerde kabelrestanten, ingezameld, op- en overgeslagen, gesorteerd, be- en verwerkt en verhandeld. De revisievergunning is aangevraagd vanwege de verhoging van de verwerkingscapaciteit tot 200.000 ton afvalstoffen per jaar en het in gebruik nemen van het perceel aan de Industrieweg 103 voor het parkeren van voertuigen, het op- en overslaan en het sorteren van onder andere ferro en non-ferrometalen, kabelrestanten en elektromotoren alsmede het persen van zachte metalen.
4. Europe Metals betoogt dat het college ten onrechte in vergunningvoorschrift 4.3.1 heeft voorgeschreven dat de opslag en stalling van containers buiten openingstijden op een vloeistofdichte vloer moet plaatsvinden. Volgens Europe Metals is dit vergunningvoorschrift niet nodig in het belang van de bescherming van het milieu. Europe Metals stelt dat in de inrichting weliswaar bodembedreigende stoffen worden op- en overgeslagen, zoals papiergeïsoleerde kabelrestanten en (non-)ferrometalen, maar dat deze, anders dan waarvan het college is uitgegaan, geen vloeistoffen bevatten die kunnen uittreden. Het gaat om zogenoemd droog stort- of stukgoed, zo stelt zij. Wat betreft emulsiehoudende draaisels stelt Europe Metals dat deze reeds uitgelekt zijn voordat zij in de inrichting komen, zodat daaruit evenmin vloeistoffen kunnen treden. Volgens haar wordt een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt door, zoals is aangevraagd, afgesloten containers op een vloeistofkerende vloer te plaatsen, waarop visueel toezicht wordt gehouden en waarbij in de inrichting een zogenoemd incidentenmanagement wordt gevoerd.
4.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat bij de opslag en de stalling van containers, gevuld met afvalstoffen, een vloeistofdichte vloer in het belang van de bescherming van het milieu nodig is, omdat uit containers, die niet vloeistofdicht zijn, vloeistoffen (oliën, vetten dan wel daarmee of met zware metalen verontreinigd hemelwater) kunnen treden die de bodem verontreinigen. Het college heeft daarbij betrokken dat bij plaatsing van containers op een vloeistofkerende vloer wel een verwaarloosbaar bodemrisico kan worden bereikt, maar alleen wanneer visueel toezicht plaatsvindt. Omdat buiten de openingstijden visueel toezicht niet mogelijk is, acht het college een vloeistofkerende vloer ontoereikend voor voldoende bescherming van de bodem.
4.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 4.3.1 dient de opslag en de stalling van containers gevuld met afvalstoffen buiten openingstijden plaats te vinden op een vloeistofdichte vloer.
4.3. Het college heeft bij het stellen van vergunningvoorschrift 4.3.1 terecht aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (hierna: NRB). Uitgangspunt van de NRB is dat bodemrisico's van bedrijfsmatige activiteiten door doelmatige maatregelen en voorzieningen zoveel mogelijk tot een verwaarloosbaar risico moeten worden beperkt. Hiertoe wordt in de NRB het bodemrisico van die activiteiten omschreven en wordt vermeld welke combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen kan worden getroffen om dat risico te beperken. Om een verwaarloosbaar bodemrisico te behalen wordt voor nat stortgoed in tabel 3.1.3 van de bodemrisico checklist in deel 3 van de NRB in ieder geval een vloeistofdichte vloer aanbevolen. Voor droog stortgoed kan volgens de tabellen 3.1.1 en 3.1.2 volstaan worden met onder meer een vloeistofkerende vloer. Met droog stortgoed wordt stortgoed bedoeld dat zodanig droog is dat er tijdens de opslag- en overslagperiode geen vloeistoffen uittreden.
4.4. Europe Metals heeft onder meer, zo blijkt mede uit bijlage 3 van de aanvraag, vergunning aangevraagd voor het parkeren van vrachtwagens en het stallen van afgedekte containers op een vloeistofkerende vloer op het perceel Industrieweg 103. Het gaat daarbij om afgezeilde containers dan wel gesloten zeecontainers. Vergunningvoorschrift 4.3.1 heeft tot gevolg dat deze activiteiten buiten de openingstijden van de inrichting op de delen van het perceel met een vloeistofkerende voorziening niet mogen worden verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat in vergunningvoorschrift 4.3.1 met openingstijden de in vergunningvoorschrift 1.1.5 genoemde tijden tussen 7:00 en 19:00 uur van maandag tot en met zaterdag worden bedoeld.
4.5. Ter beoordeling staat of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de opslag en stalling van afvalstoffen in containers, al dan niet geplaatst op vrachtwagens, zodanige nadelige gevolgen voor de bodem kunnen hebben dat deze activiteiten, om een verwaarloosbaar bodemrisico te bereiken, dienen plaats te vinden op een vloeistofdichte vloer.
4.6. Bij het bestreden besluit is het college ervan uitgegaan dat oliën en vetten uit containers met kabelresten of draaisels van ferro- en non-ferrometalen kunnen treden. Voorts kan volgens het college de bodem worden verontreinigd door hemelwater dat tijdens de opslag van afvalstoffen op het buitenterrein daarop terecht is gekomen en dat uitlekt bij opslag van die afvalstoffen in containers.
4.7. Draaisels komen, zoals Europe Metals ter zitting heeft toegelicht, vrij onder meer door slijpen van diverse soorten metalen bij voornamelijk de metaalbewerkende industrie. Niet in geschil is dat in het productieproces waarbij draaisels vrijkomen, smeervloeistoffen worden gebruikt en dat een partij draaisels smeervloeistoffen kan bevatten.
Op pagina 13 van de aanvraag van 30 september 2010, die blijkens het bestreden besluit in zoverre deel uitmaakt van de vergunning, staat dat alleen reeds bij derden uitgelekte draaisels in de inrichting worden geaccepteerd. Het is derhalve niet aannemelijk dat uit een partij draaisels nog smeervloeistoffen lekken. Daarbij komt dat, zoals Europe Metals heeft gesteld, de opslag van draaisels volgens de aanvraag, die in zoverre eveneens deel uitmaakt van de vergunning, plaatsvindt in vloeistofdichte containers. Voor zover de draaisels bij opslag op het buitenterrein in contact zijn gekomen met regenwater bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit, mogelijk verontreinigde, regenwater uit de containers kan lekken, aangezien deze vloeistofdicht zijn.
Daarom is onaannemelijk dat bij de opslag en stalling van containers met draaisels op een vloeistofkerende vloer een bodembedreigende situatie ontstaat zodat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat in het belang van de bescherming van het milieu voor opslag en stalling van dergelijke containers een vloeistofdichte vloer is vereist.
4.8. Uit de stukken komt naar voren dat de papiergeïsoleerde kabelrestanten restanten betreffen van kabels, waarbij de kern van de kabel in een met plantaardige olie geïmpregneerde papieren wikkel is gewikkeld en waaromheen zich een mantel van veelal lood, omwikkeld met bitumen alsmede ijzer bevindt. Blijkens de aanvraag worden in de inrichting geen handelingen verricht met papiergeïsoleerde kabelrestanten anders dan het, ten behoeve van het verladen en transport, verkleinen daarvan door deze te knippen. Nu geen handelingen worden verricht waarbij de mantel wordt gescheiden van de kern, is niet aannemelijk dat bodemverontreinigende stoffen uit de kabelrestanten treden. Europe Metals heeft ter zitting gesteld dat indien kabelrestanten in contact komen met hemelwater dergelijke stoffen evenmin uittreden, omdat oliën en vetten niet oplossen in water en derhalve in contact met hemelwater niet vrij zullen komen. Het college heeft ontoereikend gemotiveerd dat bij de stalling en opslag van afgedekte containers met papiergeïsoleerde kabelrestanten vanwege het uittreden van bodemverontreinigende stoffen dan wel daarmee verontreinigd hemelwater een vloeistofdichte vloer is aangewezen.
4.9. Voor zover het college vergunningvoorschrift 4.3.1 noodzakelijk heeft geacht vanwege de omstandigheid dat met zware metalen verontreinigd hemelwater uit containers met afvalstoffen kan lekken, wordt als volgt overwogen. Vast staat dat afvalstoffen die op het buitenterrein worden opgeslagen, in contact kunnen komen met hemelwater. Niet onaannemelijk is dat non-ferrometalen uitlogen bij contact met hemelwater en het hemelwater daarmee verontreinigd raakt. Bij het laden van door hemelwater nat geworden afvalstoffen in containers kan hemelwater met de afvalstoffen in een container terechtkomen en vervolgens uit de afvalstoffen lekken. In hetgeen Europe Metals heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet met juistheid heeft gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat hemelwater uit de container kan lekken. Een groot deel van de containers is immers niet vloeistofdicht. Het college heeft evenwel niet toereikend gemotiveerd dat bij stalling en opslag van een container met afvalstoffen die in contact zijn gekomen met hemelwater, een vloeistofkerende vloer buiten de openingstijden geen toereikende bodembeschermende maatregel is.
4.10. Gelet op het vorenoverwogene heeft het college ten onrechte vloeistofdichte containers met draaisels niet uitgezonderd van toepassing van voorschrift 4.3.1 en ontoereikend gemotiveerd waarom de opslag en stalling van afgedekte containers met non-ferro afvalstoffen, in contact geweest met hemelwater of afgedekte containers met kabelrestanten, in het belang van de bescherming van het milieu op een vloeistofdichte vloer moeten plaatsvinden.
Het betoog slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 augustus 2013 dient te worden vernietigd, voor zover het vergunningvoorschrift 4.3.1 betreft. Gelet hierop, wordt aan het overige dat is aangevoerd door Europe Metals niet toegekomen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 30 augustus 2013, kenmerk C1728344/3461269, voor zover het vergunningvoorschrift 4.3.1 betreft;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
163-764.