201309888/1/A4.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 18 september 2013 in zaak nrs. 13/5034 en 13/5035 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college [belanghebbende A] omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een woning aan de [locatie] te Hoevelaken in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 17 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 juli 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende A] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek, zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens [belanghebbende A] en [belanghebbende B] verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 mei 2014 is door [appellant] een nader stuk met bijlagen ingediend. In dit nadere stuk zijn nieuwe gronden en nadere argumenten opgenomen.
1.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich tegen indiening verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
Na afloop van de hiervoor bedoelde termijn, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
1.2. Het nadere stuk met bijlagen is zes dagen voor zitting ingediend. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hem onmogelijk was om dit stuk eerder in te dienen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat het voor college en vergunninghouder door de late indiending, en gezien de omvang van het stuk met bijlagen, het aantal nieuwe gronden en nadere argumenten dat daarin is opgenomen, niet mogelijk was om daarop adequaat te reageren, laat de Afdeling dit stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
2. [appellant] betoogt in zijn hogerberoepschrift dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Volgens hem heeft de voorzieningenrechter miskend dat het college de betrokken belangen niet deugdelijk heeft afgewogen.
Daartoe voert hij aan dat niet is gebleken dat de voorzieningenrechter rekening heeft gehouden met de aantasting van zijn privacy door de realisering van een balkonterras dat direct uitzicht geeft op zijn zittuin en in zijn woning. Voorts voert hij aan dat bouwtechnische oplossingen mogelijk zijn die op minder bezwaren stuiten en dat het college een andere belangenafweging zou hebben gemaakt als het onderzoek had verricht naar onware verklaringen van [belanghebbende A].
2.1. Het in het bouwplan voorziene balkonterras op de woning is in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ter zitting is aan de hand van de bij de aanvraag van 22 mei 2013 overgelegde bouwtekeningen vastgesteld dat het balkonterras slechts zijdelings uitzicht geeft op de tuin en in de woning van [appellant]. Gelet hierop geeft hetgeen hij aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de aantasting van zijn privacy van dien aard is dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de belangenafweging van het college niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
Hetgeen [appellant] voor het overige in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat hij niet heeft aangegeven welke bouwtechnische oplossingen hij in gedachten heeft en hij ook niet heeft gewezen op stukken waaruit de gestelde onware verklaringen zouden blijken.
De voorzieningenrechter heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Aal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
584.