ECLI:NL:RVS:2014:1947

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201308521/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Nationaal Landschap IJsseldelta' vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle

Op 28 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Nationaal Landschap IJsseldelta', vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle op 24 juni 2013. In deze zaak hebben appellanten, waaronder een groep bewoners en een individuele appellant, beroep ingesteld tegen het besluit van de raad. De appellanten betogen dat de bestemmingsplanregeling niet in overeenstemming is met hun belangen en dat er onterecht beperkingen zijn opgelegd aan hun percelen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle samen bestemmingsplannen hebben opgesteld voor het buitengebied van het Nationaal Landschap IJsseldelta, met als doel de bijzondere kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De appellanten hebben onder andere bezwaar gemaakt tegen de toekenning van bestemmingen aan hun percelen, waaronder de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen tweede bedrijfswoning toe te staan en dat de vastgestelde bestemmingen niet in strijd zijn met de wet. Het beroep van de groep bewoners is ongegrond verklaard, terwijl het beroep van de individuele appellant gegrond is verklaard. De Afdeling heeft bepaald dat het besluit van de raad voor een deel moet worden vernietigd en dat de raad binnen vier weken de nodige aanpassingen moet doorvoeren in het bestemmingsplan.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling. De uitspraak is van belang voor de rechtszekerheid en de bescherming van de ruimtelijke ordening in het gebied.

Uitspraak

201308521/1/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Zwolle, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Wilsum, gemeente Kampen,
en
de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Nationaal Landschap IJsseldelta" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2014, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Grasboer, advocaat te Alkmaar en [gemachtigden], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door G.J. Tromp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben samen bestemmingsplannen voor het buitengebied van het Nationaal Landschap IJsseldelta opgesteld. De opgave is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van de IJsseldelta. De kernkwaliteiten zijn beschreven in het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta. Het plan voorziet in het behouden en versterken van deze waarden. Het plangebied omvat het deel van het Nationaal Landschap IJsseldelta dat gelegen is in de gemeente Zwolle.
Verder heeft de Afdeling bij uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr. 201101457/1/R1 het besluit van de raad van 6 december 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Project Dijkverlegging Westenholte" vernietigd, voor zover het betrof het plandeel gelegen aan de [locatie 1] met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap (AW-L)" waaraan de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" was toegekend, het plandeel met de bestemming "Bos (BO)", voor zover dat grensde aan voormeld plandeel, het plandeel met de bestemming "Water (W)", voor zover deze was toegekend aan de gronden ten noorden van de percelen kadastraal bekend gemeente Zwolle S3150 gedeeltelijk en S3151 gedeeltelijk, en artikel 10, lid 10.2.2, onder a, sub 3, van de planregels. Met het besluit van 24 juni 2013 heeft de raad tevens beoogd het vernietigde besluit te repareren.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
3. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen is gericht tegen de planregeling voor het perceel [locatie 2]. Zij betogen allereerst dat ten onrechte niet de functieaanduiding "bedrijfswoning toegestaan" is toegekend aan het perceel [locatie 2], terwijl er vanwege de groei van het bedrijf en het 24 uur per dag aanwezig moeten zijn van iemand behoefte bestaat aan een tweede bedrijfswoning. De raad heeft volgens hen ten onrechte niet onderzocht of een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is.
3.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" met de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - afwijkend gebruik" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" bestemd voor onder meer de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gebouwen ten behoeve van deze bedrijven en bedrijfswoningen, met daaraan ondergeschikt wegen en paden.
Ingevolge lid 3.2.1, onder f, mag het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bouwvlak bedragen.
Ingevolge lid 3.2.1, onder g, is ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijfswoning" een tweede bedrijfswoning toegestaan.
Ingevolge artikel 1 moet onder het begrip bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
3.2. In de plantoelichting staat dat het uit oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering gewenst is om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen. De aanwezigheid van één bedrijfswoning is derhalve gerechtvaardigd. Het toevoegen van een extra woning wordt vaak gevraagd wanneer in de moderne, rationele agrarische bedrijven een overname plaatsvindt door de volgende generatie. In het verleden is dit ook geregeld toegestaan. Gezien de huidige stand van de techniek en de communicatiemogelijkheden is het echter bij een meermansbedrijf vaak niet meer noodzakelijk om een tweede agrarische bedrijfswoning toe te voegen. Meestal is het niet noodzakelijk dat twee bedrijfsmedewerkers permanent op de bedrijfslocatie aanwezig zijn. Voor calamiteiten is het in de regel voldoende dat het tweede bedrijfshoofd in de omgeving woont en op afroep beschikbaar is. Een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven is derhalve niet mogelijk in het onderhavige plan.
3.3. Vast staat dat op het perceel [locatie 2] één bedrijfswoning aanwezig is. Ter zitting hebben [appellante sub 1] en anderen toegelicht dat de bestaande bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] bewoond zal blijven door de voormalige eigenaar van het bedrijf, maar dat de nieuwe eigenaar tevens in een andere bedrijfswoning op het perceel wil wonen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante sub 1] en anderen met hetgeen zij hebben aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat permanente aanwezigheid van twee personen op het perceel [locatie 2] noodzakelijk is uit het oogpunt van een goede bedrijfsvoering. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om geen tweede bedrijfswoning mogelijk te maken.
Het betoog van [appellante sub 1] en anderen faalt.
4. Voorts betogen [appellante sub 1] en anderen dat het opgenomen bouwvlak op het perceel [locatie 2] te klein is, zodat de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf worden beperkt.
4.1. Blijkens de verbeelding bedraagt de oppervlakte van het bouwvlak op de gronden aan de [locatie 2] 1,5 ha.
Ingevolge artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:
a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha;
[..].
4.2. Niet in geschil is dat het bouwvlak op het perceel [locatie 2] reeds met 0,4 ha is vergroot ten opzichte van het bouwvlak dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zwolle" uit 1979 was opgenomen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de bestaande bebouwing op dit perceel binnen het bouwvlak ligt en dat verder voldoende ruimte is voor enige uitbreiding van het bedrijf van [appellante sub 1] en anderen. [appellante sub 1] en anderen hebben ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij ten tijde van het bestreden besluit geen concrete uitbreidingsplannen voor hun bedrijf kenbaar hebben gemaakt bij het gemeentebestuur. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het perceel [locatie 2] het bouwvlak in deze omvang kunnen vaststellen. Hierbij is tevens van belang dat indien [appellante sub 1] en anderen in de toekomst concrete plannen mochten ontwikkelen voor bedrijfsuitbreiding, hiervoor in artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarmee de oppervlakte van het bouwvlak kan worden vergroot tot 2 ha.
Het betoog van [appellante sub 1] en anderen faalt.
5. [appellante sub 1] en anderen voeren verder aan dat de op hun perceel toegestane maximale goothoogte van 6 m en de toegestane maximale bouwhoogte van 10 m te laag zijn. Gelet op de door hen gewenste uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en vervanging en/of renovatie van de reeds aanwezige bebouwing moet volgens [appellante sub 1] en anderen bij recht een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m worden mogelijk gemaakt.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder j, van de planregels bedraagt voor een bedrijfsgebouw de maximale goothoogte 6 m en de maximale bouwhoogte 10 m.
Ingevolge lid 3.2.1, onder k, mag de dakhelling van een bedrijfsgebouw niet minder bedragen dan 15%.
Ingevolge lid 3.4.7, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder j, om toe te staan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 15 m.
Ingevolge lid 3.4.8, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder k, om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak.
Ingevolge lid 3.4.10, kunnen de in lid 3.4 genoemde afwijkingen slechts worden toegestaan, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de ervenstructuur;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de parkeergelegenheid;
5. de sociale veiligheid;
7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
8. de waterhuishouding;
9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
5.2. In de beleidsnota "Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied" van december 2009 staat dat als uitgangspunt geldt dat de goothoogte van agrarische bedrijfsbebouwing 6 m bedraagt en de bouwhoogte 10 m.
5.3. Niet in geschil is dat de bestaande goot- en bouwhoogtes van de aanwezige bebouwing op het perceel [locatie 2] als zodanig zijn bestemd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij met artikel 3, lid 3.2.1, onder j, van de planregels heeft willen aansluiten bij de op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zwolle" mogelijk gemaakte goot- en bouwhoogte van agrarische bedrijfsbebouwing. Met de verhouding goothoogte 6 m en bouwhoogte 10 m en een minimale dakhelling van 15% wordt bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt die als het ware in het landschap wordt opgenomen, aldus de raad. [appellante sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij voor de vaststelling van het plan bij het gemeentebestuur een concreet plan hebben ingediend met betrekking tot het op het perceel [locatie 2] realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing of het vervangen van bestaande met een hogere goot- en bouwhoogte. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de bestaande goot- en bouwhoogte op het perceel [locatie 2]. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat indien sprake is van een concreet plan hiervoor in artikel 3, lid 3.4.7 en lid 3.4.8, van de planregels afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen waarmee in een bouwhoogte van maximaal 15 m kan worden voorzien en waarmee de dakhelling van een bouwwerk kan worden verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak. Deze afwijkingsmogelijkheden kunnen worden toegepast indien aan de daarin vermelde voorwaarden wordt voldaan.
[appellante sub 1] en anderen hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom bij de vaststelling van het plan desondanks onvoldoende rekening zou zijn gehouden met hun belangen.
Het betoog van [appellante sub 1] en anderen faalt.
6. Ten slotte voeren [appellante sub 1] en anderen aan dat het betonpad aan de noordzijde van het perceel [locatie 2] niet als zodanig is bestemd in het plan.
6.1. Naar het oordeel van de Afdeling laten de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschappelijk" en "Natuur" ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder i, en artikel 7, lid 7.1, onder b, van de planregels wegen en paden toe, zodat - anders dan [appellante sub 1] en anderen betogen - het bestaande betonpad aan de noordzijde van het perceel [locatie 2] als zodanig is bestemd.
Het betoog van [appellante sub 1] en anderen faalt.
7. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] is onder meer eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Zwolle S3150 gedeeltelijk en gemeente Zwolle S3151 gedeeltelijk, naast elkaar gelegen aan de [locatie 1] (hierna: de percelen Zalkerveerweg). Hij betoogt dat de bestemmingsplanregeling voor deze percelen niet overeenkomt met de afspraken die hij met de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) heeft gemaakt en dat de raad ten onrechte stelt dat deze afspraken correct in het plan zijn vertaald. Hij voert hiertoe aan dat de toegekende bestemming "Bos" niet overeenkomt met de eigendomsgrenzen, waardoor ten onrechte aan een gedeelte van zijn percelen deze bestemming is toegekend in plaats van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "bouwvlak". Hierdoor wordt de gebruikswaarde van zijn percelen sterk beperkt. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het opgenomen bouwvlak aan de zuidkant deels gesitueerd is op gronden in eigendom van derden.
8.1. Blijkens de verbeelding zijn aan de percelen Zalkerveerweg de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Bos" toegekend.
Aan de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" is aan een klein deel de aanduiding "bedrijfswoning" en aan een groter deel de aanduidingen "bouwvlak" en "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge lid 3.2.1, onder f en h, mag het aantal bedrijfswoningen binnen een bouwvlak niet meer dan één bedragen en is er ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning toegestaan.
8.2. Uit de overeenkomst tussen [appellant sub 2] en de gemeente blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat in het plan een nieuw agrarisch bouwblok wordt aangewezen en dat de bestaande woning tot agrarische bedrijfswoning behorende bij het nieuwe bouwblok wordt bestemd. Voorts is bepaald dat binnen dit nieuwe agrarische bouwblok van 3.500 m² een agrarisch bedrijfsgebouw mag worden teruggebouwd. Omtrent een strook met de bestemming "Bos" is in de overeenkomst niets opgenomen.
8.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij heeft beoogd de eigendomsgrenzen van [appellant sub 2] te respecteren. Niet in geschil is dat de overeenkomst uitgaat van een agrarisch bouwvlak van maximaal 3.500 m² dat is gelegen op de gronden van [appellant sub 2]. Verder staat vast dat thans nog een procedure loopt over de precieze locatie van de oostelijke perceelsgrens van de percelen Zalkerveerweg. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Bos" niet is toegekend aan een gedeelte van de gronden van [appellant sub 2] noch dat het opgenomen agrarische bouwvlak aan de zuidkant niet deels gesitueerd is op gronden in eigendom van derden. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.
9. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het toekennen van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" aan een groot deel van zijn gronden aan de Zalkerveerweg een onaanvaardbare beperking tot gevolg heeft van de gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Hierbij voert hij aan dat op gronden met deze aanduiding uitsluitend mag worden gebouwd indien een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan is verleend en dat dit in strijd is met de gemaakte afspraken met DLG dat bij recht een bouwmogelijkheid voor de bouw van een agrarisch bedrijfsgebouw van 3.500 m² wordt opgenomen. Verder voert hij aan dat voor het verhogen van zijn percelen en het aanleggen van sloten een omgevingsvergunning noodzakelijk zal zijn. Tevens voert [appellant sub 2] aan dat in artikel 28, lid 28.2 en lid 28.3, van de planregels ten onrechte wordt verwezen naar lid 51.1 in plaats van naar lid 28.1. Ten slotte betoogt [appellant sub 2] dat uit de dwarsprofielen C3 en C4, die als bijlage 3 bij de planregels zijn gevoegd, lijkt te volgen dat ten behoeve van de dijk werkzaamheden zullen worden verricht die mede op zijn percelen aan de Zalkerveerweg zullen plaatsvinden. Volgens hem is onduidelijk welke werkzaamheden zullen plaatsvinden en beperken de werkzaamheden hem in zijn bedrijfsvoering.
9.1. Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van de percelen van [appellant sub 2] aan de Zalkerveerweg de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" toegekend.
Ingevolge artikel 28, lid 28.1, van de planregels zijn gronden met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk", behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.
Ingevolge lid 28.2 mag in afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen op de gronden zoals bedoeld in artikel 51.1 niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 28.3 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 51.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt advies ingewonnen bij beheerder van de dijk.
Ingevolge lid 28.4.1 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
Ingevolge lid 28.4.2 is het in lid 28.4.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. die het normale onderhoud betreffen;
b. waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Ingevolge lid 28.4.3 kan de in lid 28.4.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, mits:
a. het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
b. bij het bevoegd gezag daarover advies is ingewonnen bij de beheerder van de dijk.
9.2. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft betoogd dat het plan gewijzigd is vastgesteld door de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" toe te kennen aan een groot deel van zijn gronden en dat deze wijziging geen wijziging van ondergeschikte aard betreft, zodat de raad ten onrechte niet opnieuw een ontwerpplan ter inzage heeft gelegd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. De door [appellant sub 2] bedoelde afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bestemmingen die aan de desbetreffende gronden zijn toegekend niet zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
9.3. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat artikel 28, lid 28.2 en lid 28.3, van de planregels ten onrechte verwijzen naar lid 51.1 in plaats van naar lid 28.1, overweegt de Afdeling dat sprake is van een kennelijke verschrijving die geen aanleiding tot onrechtmatigheid geeft.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
9.4. De Afdeling is verder van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de bescherming van de in de nabijheid van zijn percelen gelegen primaire waterkering en de aanliggende gronden dan aan het belang van [appellant sub 2] bij onbelemmerde gebruiksmogelijkheden van zijn percelen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant sub 2] stelt, met het toekennen van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" bebouwing niet geheel wordt uitgesloten maar ingevolge lid 28.3 mogelijk wordt gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid, welke bevoegdheid kan worden toegepast indien het belang van de dijk in voldoende mate is gewaarborgd. Voorts is in de overeenkomst tussen [appellant sub 2] en de gemeente niet opgenomen op welke manier in het bestemmingsplan zou worden voorzien in agrarische bedrijfsbebouwing. Voor zover [appellant sub 2] vreest dat hij niet zonder meer zijn gronden kan ophogen, overweegt de Afdeling dat het ophogen van gronden geen werkzaamheid betreft waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1 is vereist. Voor het graven van sloten is een omgevingsvergunning vereist, die kan worden verleend onder de in lid 28.4.3 van de planregels weergegeven voorwaarden. Mede gezien het feit dat het gaat om de bescherming van een primaire waterkering, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van [appellant sub 2] met de in het plan opgenomen regeling niet onevenredig worden geschaad.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
9.5. Voor zover [appellant sub 2] vreest dat uit de dwarsprofielen C3 en C4 volgt dat ten behoeve van de dijk werkzaamheden zullen worden verricht die mede op zijn percelen aan de Zalkerveerweg zullen plaatsvinden, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is door de raad verklaard dat uit de als bijlage 2 bij de planregels gevoegde kaart "Dijkontwerp dijkverlegging Westenholte" volgt dat op de gronden van [appellant sub 2] geen werkzaamheden zullen worden verricht en dat voornoemde dwarsprofielen derhalve op deze gronden geen betrekking hebben. In het door [appellant sub 2] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 2].
10. Verder voert [appellant sub 2] aan dat in artikel 3, lid 3.8.2, onder a, van de planregels ten onrechte het adres [locatie 3] wordt vermeld in plaats van het adres [locatie 1].
10.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.8.2, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" een bedrijfswoning toestaan, indien tot sloop van de woning [locatie 1] wordt overgegaan, zodat een nieuwe bedrijfswoning kan worden gebouwd, mits:
a. bij de wijziging de aanduiding "bedrijfswoning" ter plaatse van het adres [locatie 3] van de verbeelding worden verwijderd en de planregels dienovereenkomstig worden aangepast;
[..].
10.2. De Afdeling overweegt dat, gelet op de aanhef van artikel 3, lid 3.8.2, van de planregels, in lid 3.8.2, onder a, ten onrechte is verwezen naar het adres [locatie 3] in plaats van naar het adres [locatie 1]. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.
10.3. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
11. [appellant sub 2] vreest ten slotte voor een beperking van zijn bedrijfsactiviteiten als gevolg van de bouwaanduiding "bijgebouwen", welke aanduiding aan de gronden direct grenzend aan zijn percelen aan de Zalkerveerweg is toegekend. Op deze gronden kunnen bijgebouwen, waar eveneens het gebruik als woning is toegestaan, worden gerealiseerd, zodat volgens [appellant sub 2] niet aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) kan worden voldaan.
11.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden grenzend aan het perceel van [appellant sub 2] de bestemming "Wonen - Landhuis" toegekend. Aan een gedeelte van het perceel dat grenst aan het perceel van [appellant sub 2] is tevens de bouwaanduiding "bijgebouwen" toegekend.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Wonen-Landhuis" bestemd voor onder meer wonen in landhuizen en bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Ingevolge lid 17.2.1, onder b, mag binnen het bouwvlak niet meer dan één woning worden gebouwd.
Ingevolge lid 17.2.2, aanhef en onder b, mogen bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dan wel ter plaatse van de bouwaanduiding "bijgebouwen".
Ingevolge lid 17.2.2, onder a, sub 3, mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een landhuis, zoals serres en slaapkamers.
Blijkens de verbeelding grenst het gedeelte van de gronden waaraan de bouwaanduiding "bijgebouwen" is toegekend aan het perceel van [appellant sub 2]. De afstand vanaf de gronden met deze aanduiding tot aan het bouwvlak met de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" binnen het perceel van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 50 m.
11.2. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] op zijn percelen Zalkerveerweg onder meer dieren houdt. In de VNG-brochure wordt voor deze activiteit een richtafstand aanbevolen van ten minste 50 m. Deze afstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied. Door de raad is niet weersproken dat sprake is van een rustig buitengebied.
11.3. De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstand in principe geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de voorziene woning. De raad heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de richtafstand van 50 m dient te worden gemeten vanaf de bedrijfsbebouwing tot aan de gevel van bijgebouw waar het gebruik als serre en slaapkamer is toegestaan, nu ook buiten de bedrijfsbebouwing op het perceel hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en afwijking hiervan in verband met de specifieke omstandigheden van het betrokken gebied is mogelijk, met dien verstande dat een afwijking zorgvuldig dient te worden gemotiveerd. Nu direct aangrenzend aan de perceelsgrens van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 2] bijgebouwen waar het gebruik als serre en slaapkamer is toegestaan mogelijk worden gemaakt, dient te worden vastgesteld dat in dit geval in aanzienlijke mate is afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand. De raad heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen motiveren waarom hij een afwijking van de richtafstand in dit geval aanvaardbaar vindt, en waarom ter plaatse van de bouwaanduiding "bijgebouwen" volgens hem een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
11.4. In hetgeen [appellant sub 2] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.
12. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond.
Proceskosten
13. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Opdracht
14. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zwolle van 24 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nationaal Landschap IJsseldelta", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" voor de gronden aan de [locatie 1] en het plandeel met de bestemming "Bos", voor zover dat grenst aan voormeld plandeel, alles zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
b. artikel 3, lid 3.8.2, onder a, van de planregels;
c. artikel 17, lid 17.2.2, onder a, sub 3, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 3, lid 3.8.2, onder a, van de planregels komt te luiden: ‘bij de wijziging de aanduiding "bedrijfswoning" ter plaatse van het adres [locatie 1] van de verbeelding worden verwijderd en de planregels dienovereenkomstig worden aangepast’;
IV. bepaalt dat deze uitspraak voor zover het betreft het onder III. genoemde in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder II. a. en c. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Zwolle tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Zwolle aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
634.