201400221/1/A4.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Comité N65 Ondergronds Helvoirt, gevestigd te Helvoirt, gemeente Haaren,
appellante,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de minister het verzoek van de stichting om de op 16 mei 2013 krachtens artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet genomen Startbeslissing MIRT Verkenning N65 Vught-Haaren (hierna: de startbeslissing) aan te passen, afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 2 december 2013 heeft de directeur Wegen en Verkeersveiligheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu gereageerd op de brief van de stichting van 10 september 2013.
Tegen de brief van 2 december 2013 en het besluit van 12 februari 2014 heeft de stichting beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Spil, en de minister, vertegenwoordigd door mr. T. Smolders, mr. A. Dane en drs. P.C. Rijkse, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
Het beroep tegen de brief van 2 december 2013
1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. De brief van de directeur Wegen en Verkeersveiligheid van 2 december 2013 is - anders dan de stichting meent - geen besluit op bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om de startbeslissing aan te passen, maar een reactie op de brief van de stichting van 10 september 2013 over luchtkwaliteitsnormen bij de provinciale weg N65.
De brief van 2 december 2013 heeft een informatief karakter. Deze brief behelst een standpunt over de berekeningsmethode die wordt gebruikt bij de toetsing van de luchtkwaliteit aan luchtkwaliteitsnormen. De brief is, gelet hierop, niet op rechtsgevolg gericht en reeds hierom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. De Afdeling is daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Het beroep tegen het besluit van 12 februari 2014
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet, wordt de beslissing om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaand of toekomstig probleem op of door het ontbreken van een hoofdweg, een landelijke spoorweg of een hoofdvaarweg genomen door Onze Minister.
4. Het verzoek van de stichting om de startbeslissing aan te passen is gericht op het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet.
5. Voor zover de stichting betoogt dat de minister buiten de daarvoor in artikel 6:8 van de Awb gestelde termijn op haar bezwaar heeft beslist, overweegt de Afdeling dat overschrijding van die termijn de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op dat bezwaar onverlet laat. Evenmin tast de overschrijding van de beslistermijn de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar aan.
6. Voor zover de stichting betoogt dat de minister niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen omdat ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb al een besluit van rechtswege was ontstaan, faalt dit betoog, nu in de Tracéwet niet is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb op besluiten ingevolge artikel 2 van de Tracéwet van toepassing is.
7. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering om een besluit te nemen gelijkgesteld met een besluit. Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet.
8. Uit deze bepalingen volgt dat tegen het besluit van 19 september 2013 geen bezwaar en beroep open stonden.
Anders dan de stichting kennelijk veronderstelt kan hetgeen in de wetsgeschiedenis van de Tracéwet is opgemerkt over een voorbereidingsbesluit daar niet aan afdoen. In de Awb is het beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet immers uitdrukkelijk uitgezonderd.
De minister heeft het bezwaar tegen de brief van 19 september 2013 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen de brief van 2 december 2013 kennis te nemen;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 12 februari 2014 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
190-784.