ECLI:NL:RVS:2014:1960

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201403290/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • J.J. Westland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving agrarisch bedrijf met nieuwe vleesvarkensstal te Reeuwijk

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 mei 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en anderen, die bezwaar maakten tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit besluit, genomen op 5 maart 2014, betrof de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk met een nieuwe vleesvarkensstal, waarvoor volgens de verzoekers geen toereikende vergunning was verleend conform artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld tijdens een zitting op 13 mei 2014, waar zowel de verzoekers als de verweerder aanwezig waren. De voorzitter heeft overwogen dat er reeds een vergunning was verleend aan een derde partij voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf, en dat het verzoek om handhavend op te treden en de vergunning te schorsen geen spoedeisend belang meer diende.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter besloten het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 mei 2014.

Uitspraak

201403290/1/R2.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB) en anderen, onderscheidenlijk gevestigd te Nijmegen en wonend te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft het college beslist op het verzoek van MOB en anderen om handhavend optreden met betrekking tot de uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk met een nieuwe vleesvarkensstal zonder toereikende vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
Tegen dit besluit hebben MOB en anderen bezwaar gemaakt.
MOB en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 mei 2014, waar MOB en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door H. de Vries LLB en mr. W.M. Lambooij, onderscheidenlijk werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en de Omgevingsdienst Haaglanden, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. L. Polinder, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 1 april 2014 heeft het college aan [belanghebbende] een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de uitbreiding van zijn agrarische bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk met een nieuwe vleesvarkensstal. Tegen dit besluit hebben MOB en anderen bezwaar gemaakt en zij hebben de voorzitter verzocht de vergunning te schorsen. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201403291/1/R2 heeft de voorzitter dit verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Nu het verzoek om handhavend op te treden evenals de vergunning ziet op de uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de [locatie] met een nieuwe vleesvarkensstal, is naar het oordeel van de voorzitter met het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening thans dan ook geen spoedeisend belang gemoeid.
2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
683.