ECLI:NL:RVS:2014:1969

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201403246/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris tot uitzetting en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. Dit besluit werd genomen op 29 maart 2014, en op dezelfde dag werd de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 14 april 2014 de beroepen van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep op 23 mei 2014 behandeld. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte het op 7 april 2014 geschorste onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting heeft gesloten, zonder hem de gelegenheid te geven om te reageren op de informatie die de staatssecretaris had ingediend. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat de vreemdeling toestemming had gegeven voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere behandeling, wat in strijd was met artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hierdoor was het hoger beroep kennelijk gegrond. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 487,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

201403246/1/V3
Datum uitspraak: 23 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 april 2014 in zaken nrs. 14/7726 en 14/7723 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 april 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd is zijdens de rechtbank informatie verstrekt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het op 7 april 2014 geschorste onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting en zonder hem in de gelegenheid te stellen een weerwoord te geven op hetgeen de staatssecretaris bij brief van 8 april 2014 heeft ingebracht, heeft gesloten, nu hij daarvoor geen toestemming heeft verleend.
1.1. Ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de bestuursrechter het onderzoek ter zitting schorsen.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de bestuursrechter bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft, indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
1.2. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde, voor zover thans van belang, de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 8 april 2014 heeft de staatssecretaris nadere informatie verstrekt. Uit de zich in het dossier bevindende stukken noch uit de zijdens de rechtbank verstrekte informatie blijkt dat de vreemdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft verleend alvorens de rechtbank op 14 april 2014 het onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting heeft gesloten. Deze handelwijze verdraagt zich niet met die bepaling.
2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 april 2014 in zaken nrs. 14/7726 en 14/7723;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Snijders
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014
279