ECLI:NL:RVS:2014:1984

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201308829/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en de eisen van de overeenkomst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2013, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 9 november 2011 het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 herzien op € 4.811,00 en voor 2010 op nihil vastgesteld. [Appellante] maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank bevestigde dit standpunt, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 4 juni 2014 geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden, zoals vereist door de Wet kinderopvang (Wko) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank had terecht vastgesteld dat de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Wko, omdat de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbrak. Dit gebrek in de overeenkomst kwam voor risico van [appellante], die de bewijslast droeg om aan te tonen dat de opvang op basis van een geldige overeenkomst plaatsvond.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat [appellante] over 2009 en 2010 geen aanspraak had op het voorschot kinderopvangtoeslag. De overige argumenten van [appellante] werden niet verder besproken, omdat het oordeel over de overeenkomst al voldoende was om het hoger beroep ongegrond te verklaren. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201308829/1/A4.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2013 in de zaken nrs. 13/1169 en 13/1171 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij twee onderscheiden besluiten van 9 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 4.811,00 vastgesteld en dat over 2010 op nihil.
Bij besluit van 9 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.5, eerste lid) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.52) geschiedt opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan het besluit van 9 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans nog van belang, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang door tussenkomst van [gastouderbureau] op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden.
3. [appellante] betoogt, onder verwijzing naar de door haar bij de rechtbank overgelegde overeenkomst tussen haar en de gastouder, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat die overeenkomst niet aan de eisen zoals neergelegd in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling voldoet. Volgens haar ontbreekt in de overeenkomst weliswaar de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, maar kan deze worden afgeleid uit de jaaropgave van het gastouderbureau. Voorts betoogt zij dat deze fout in de door het gastouderbureau opgestelde overeenkomst, niet aan haar kan worden toegerekend.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), dient de overeenkomst, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, te bevatten. Anders dan waarvan [appellante] uitgaat, stond bij de rechtbank de overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau, en niet die tussen haar en de gastouder, ter beoordeling. Aangezien in de door haar overgelegde overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbreekt, voldoet deze overeenkomst niet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, gestelde eisen. De omstandigheid dat deze prijs per uur wel is vermeld in de jaaropgave van het gastouderbureau, doet er niet aan af dat de overeenkomst niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet.
Het ontbreken van de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur in de overeenkomst komt voor risico van [appellante], nu zij, als degene die aanspraak op de toeslag maakt, moet kunnen aantonen dat de opvang krachtens een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over 2009 en 2010 geen aanspraak heeft op voorschot kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
4. Aangezien, zoals hiervoor overwogen, de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over 2009 en 2010 geen aanspraak heeft op voorschot kinderopvangtoeslag, behoeft hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
457-687.