ECLI:NL:RVS:2014:1987

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201306309/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van nadeelcompensatie na intrekking standplaatsvergunning voor snackwagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2013. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk op 18 mei 2010 een vergoeding van € 40.000,00 had toegekend wegens de opzegging van een standplaatsvergunning voor een snackwagen op de Markt te Winterswijk. Het college had eerder de vergunning voor de standplaats ingetrokken, maar herroepen in zoverre dat de vergunning met ingang van 1 december 2009 werd ingetrokken. Na bezwaar van [appellant] verklaarde het college dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) mocht volgen in zijn besluitvorming.

Tijdens de zitting op 15 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had afgezien van vernietiging van het besluit en het college niet had veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. De Afdeling oordeelde dat het college de standplaatsvergunning terecht had ingetrokken in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Ook werd geoordeeld dat het college in een afzonderlijk besluit mocht beslissen over de toekenning van nadeelcompensatie.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat het besluit van 8 maart 2011 niet in stand kon blijven. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de SAOZ als onafhankelijke deskundige kon worden aangemerkt en dat het college op het advies van de SAOZ mocht afgaan. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201306309/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te Winterswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2013 in zaak nr. 11/365 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het college aan [appellant] een vergoeding van € 40.000,00 toegekend wegens de opzegging van een standplaatsvergunning voor een snackwagen op de Markt te Winterswijk.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.P. Wilts, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft het college de aan [appellant] verleende vergunning voor het innemen van een standplaats op de Markt te Winterswijk ingetrokken met ingang van 1 juli 2009.
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft het college dat besluit herroepen in zoverre dat de standplaatsvergunning met ingang van 1 december 2009 wordt ingetrokken.
2. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het college conform het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van april 2010 aan [appellant] € 40.000,00 aan nadeelcompensatie toegekend. De schade in de vorm van wegvallende inkomsten is vastgesteld op € 42.500,00. Op dat bedrag is een korting van € 2.500,00 toegepast, omdat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid met zijn snackwagen op woensdagochtend en zaterdag tijdens de weekmarkten op de Markt te blijven staan en daarmee inkomen te genereren. Het bedrag aan nadeelcompensatie zal worden toegekend zodra [appellant] uitvoering geeft aan het besluit tot intrekking van de vergunning en dus daadwerkelijk een einde maakt aan de standplaats.
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college [appellant], onder oplegging van een last onder bestuursdwang, gelast de standplaats te beëindigen en beëindigd te houden. Bij brief van 7 juli 2011 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat de nadeelcompensatie zal worden uitbetaald, nu de snackwagen is verwijderd van de Markt.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college aan de besluitvorming de adviezen van de SAOZ van april 2010 en 30 oktober 2012 ten grondslag heeft mogen leggen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe stelt zij allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van vernietiging van het besluit en daarmee ook ten onrechte heeft afgezien het college te veroordelen tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. Uit de omstandigheid dat de rechtbank zich na zitting genoodzaakt zag het onderzoek te heropenen en het college in de gelegenheid te stellen aan de SAOZ een nader advies te vragen, blijkt reeds dat het besluit van 8 maart 2011 onvoldoende was gemotiveerd, aldus [appellant].
4.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 april 2011 in zaak nr. 201008872/1/H3 geoordeeld dat het college de standplaatsvergunning heeft kunnen intrekken in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening van Winterswijk. De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat het college in een afzonderlijk besluit mocht beslissen over de toekenning van nadeelcompensatie. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft [appellant], nu is komen vast te staan dat zij haar snackwagen van de Markt diende te verwijderen, bij brieven van 24 en 29 mei 2011 het college verzocht om toekenning van kosten in verband met de ontbinding van arbeidsovereenkomsten, het afmelden van verzekeringen en dergelijke en het verloren gaan van een deel van de voorraad. Deze verzoeken dateren van na de beslissing op bezwaar. Reeds daarom is er geen grond voor het oordeel dat het besluit van 8 maart 2011, waarbij het besluit van 18 mei 2010 tot vergoeding van inkomensschade is gehandhaafd, niet in stand kan blijven.
In het bij de rechtbank ingediende verweerschrift van 20 juli 2011 is het college ingegaan op de door [appellant] gestelde extra kosten. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank, gelet op het belang van zorgvuldige besluitvorming en finale geschilbeslechting, vervolgens niet heeft kunnen besluiten het college in de gelegenheid te stellen een advies van de SAOZ te overleggen naar aanleiding van het aanvullende verzoek om schadevergoeding. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de advocaat van [appellant] daarmee ook heeft ingestemd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt, omdat de SAOZ in financieel opzicht niet onafhankelijk is van haar opdrachtgever. De omstandigheid dat de SAOZ door de gemeente wordt bezoldigd, onvoldoende voor het oordeel dat de SAOZ niet onafhankelijk is. Indien de overheid een adviseur inschakelt, is een financiële vergoeding niet ongebruikelijk. Dat het college herhaaldelijk eenzelfde adviseur inschakelt, betekent evenmin dat die adviseur niet onafhankelijk is. Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2009 in zaak 200900195/1/H2.
6. [appellant] heeft voorts geen argumenten aangedragen voor zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ geen deskundige adviesinstantie is. De SAOZ is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling te beschouwen als een onafhankelijke deskundige. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 in zaak nr. 201202764/1/A2. Het college mag in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
6.1. [appellant] betoogt in dit verband tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat voor de berekening van de in de toekomst te lijden inkomensschade ten onrechte niet is uitgegaan van kapitalisatiefactor 10. [appellant] beschikte over een permanente standplaatsvergunning, die volgens de voorwaarden met in achtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden, kon worden opgezegd. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2002 in zaak nr. 200100801/1.) Nu het recht te allen tijde op korte termijn beëindigd kon worden en [appellant] geen blijvend recht op de standplaats kon ontlenen, is er reeds daarom geen grond voor berekening van de vergoeding van inkomensschade kapitalisatiefactor 10 toe te passen, nu zijn positie niet gelijk te stellen is met die van een eigenaar wiens eigendom ontnomen wordt.
6.2. [appellant] heeft voorts geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in navolging van het advies van de SAOZ van 30 oktober 2012 op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] gestelde kostenposten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
299.