ECLI:NL:RVS:2014:1997

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201308971/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.G. de Vries-Biharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst heeft op 14 oktober 2011 het aan de wederpartij toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 6 september 2012, waarin het bezwaar van de wederpartij ongegrond werd verklaard. De wederpartij had in 2011 geen gebruik gemaakt van kinderopvang en stelde dat zij slachtoffer was van identiteitsfraude door haar zus, die de voorschotten had ontvangen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 14 oktober 2011, maar de Belastingdienst ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 6 september 2012 had vernietigd en het besluit van 14 oktober 2011 had herroepen. De Raad stelde vast dat de aanvraag voor kinderopvangtoeslag van de wederpartij uit 2008 ook van toepassing was voor de jaren 2009, 2010 en 2011. De wederpartij had niet tijdig doorgegeven dat zij geen toeslag meer wilde ontvangen, wat voor haar risico bleef. De Raad concludeerde dat de Belastingdienst terecht het voorschot op nihil had gesteld, aangezien de wederpartij in 2011 geen recht had op kinderopvangtoeslag. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij tegen het besluit van 6 september 2012 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201308971/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2013 in de zaken nrs. 12/9812 en 12/9813 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2013 in zaak nr. 12/9812 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 14 oktober 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij], bijgestaan door mr. G.M. van den Bergh, advocaat te Dordrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaal, zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 5.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat [wederpartij] in 2011 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang en daarom geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen de reeds uitbetaalde voorschotten kinderopvangtoeslag over 2011 van [wederpartij] mag terugvorderen. [wederpartij] heeft zich te dien aanzien op het standpunt gesteld dat zij het slachtoffer is van identiteitsfraude door haar zus en zelf nimmer een aanvraag heeft gedaan voor kinderopvangtoeslag voor 2011. De verleende voorschotten zijn ook niet aan haar uitbetaald, maar aan haar zus. Onder deze omstandigheden mag de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet van haar terugvorderen, aldus [wederpartij].
De rechtbank heeft overwogen dat een aanvraag kinderopvangtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2011 in het dossier ontbreekt, zodat niet vaststaat op basis waarvan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag heeft verleend, hoe de aanvraag kinderopvangtoeslag is ingediend en wanneer. Volgens de rechtbank kan de Belastingdienst/Toeslagen niet volstaan met een verwijzing naar de aanvraag van [wederpartij] van 27 oktober 2008, aangezien die aanvraag alleen betrekking heeft op het jaar 2008. Gelet hierop is het besluit van 6 september 2012 niet op goede gronden genomen, onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, aldus de rechtbank.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de aanvraag van [wederpartij] van 27 oktober 2008 wordt geacht mede te zijn gedaan voor 2009, 2010 en 2011. Het was aan [wederpartij] om tijdig door te geven dat zij in 2011 geen kinderopvangtoeslag meer wilde ontvangen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst/Toeslagen betoogt verder dat de rechtbank, naast de vernietiging van het besluit van 6 september 2012, ten onrechte het besluit van 14 oktober 2011 heeft herroepen, aangezien [wederpartij] hoe dan ook geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2011.
3.1. Niet in geschil is dat de aanvraag van 27 oktober 2008, die betrekking had op het berekeningsjaar 2008, door [wederpartij] zelf is ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt terecht dat die aanvraag ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren. Dat [wederpartij], naar zij in verweer stelt, niet wist dat zij zelf aan de Belastingdienst/Toeslagen diende door te geven dat zij na 2008 geen kinderopvangtoeslag meer wenste te ontvangen, dient voor haar risico te blijven. Daarbij komt dat het besluit van 4 december 2010, waarbij een voorschot over 2011 aan [wederpartij] is toegekend, naar haar woonadres is verzonden. Dat zij, naar zij stelt, dat besluit niet heeft gezien omdat zij toen in het buitenland verkeerde en daarom op dat moment niet aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven dat zij dat voorschot niet wenste te ontvangen, dient eveneens voor haar risico te blijven.
Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht een besluit genomen over het toekennen van een voorschot kinderopvangtoeslag aan [wederpartij] voor 2011. Nu, naar niet in geschil is, zij in dat jaar geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenzeer terecht bij het besluit van 14 oktober 2011 het voorschot over 2011 op nihil gesteld. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
3.2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201103664/1/H2 bepaalt artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk dat een belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
Het voorschot over 2011 is toegekend aan [wederpartij] als belanghebbende. Weliswaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit voorschot door bijschrijving op rekeningnummers van anderen dan [wederpartij] uitbetaald, maar die betaalwijze doet er niet aan af dat het aan [wederpartij] verstrekte voorschotten zijn. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] het bedrag van de terugvordering verschuldigd is.
Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is vermeld, het voorschotbesluit over 2011 naar haar woonadres is verzonden. Dat, naar [wederpartij] stelt, haar zus een verzoek heeft gedaan het op dat besluit vermelde rekeningnummer te wijzigen in het rekeningnummer van de zus, dient voor het risico van [wederpartij] te blijven. Zij heeft het immers mogelijk gemaakt dat een ander dan zij de beschikking kon krijgen over post die op haar woonadres is bezorgd. Verder heeft de uitbetaling plaatsgevonden in de familiesfeer van [wederpartij], zodat het niet onredelijk is van haar te vergen dat zijzelf de kwestie van de terugvordering met haar zus oplost. Onder deze omstandigheden doet het enkele feit dat [wederpartij] de wijziging van het rekeningnummer niet heeft bevestigd aan de Belastingdienst/Toeslagen, hetgeen normaliter dient te geschieden alvorens een dergelijke wijziging wordt doorgevoerd, niet af aan het oordeel dat de gestelde fraude met het rekeningnummer zich heeft afgespeeld in haar risicosfeer.
3.3. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank het besluit van 6 september 2012 ten onrechte vernietigd en het besluit van 14 oktober 2011 ten onrechte herroepen.
De betogen slagen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 12/9812 dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 6 september 2012 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2013 in zaak nr. 12/9812;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 september 2012, kenmerk BEZ06 BT07, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
611.