201310178/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2013 heeft de minister een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet verleend aan Het Vlaams Gewest, Afdeling Maritieme Toegang (hierna: Het Vlaams Gewest).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.L. Mieras, juridisch adviseur te Kapelle, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en mr. M. de Bruijne, werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen. Tevens is namens Het Vlaams Gewest verschenen mr. I. Larmuseau, advocaat te Gent en K. Beirinckx, werkzaam bij de Vlaamse overheid, Departement Mobiliteit en Openbare Werken.
Overwegingen
1. De bij het bestreden besluit verleende ontgrondingsvergunning ziet op het ontgronden van jaarlijks gemiddeld 11,7 miljoen m³ in situ bodemmateriaal afkomstig van het onderhoud van de hoofdvaargeul in de Westerschelde in de gemeenten Vlissingen, Kapelle, Sluis, Borsele, Terneuzen, Reimerswaal en Hulst voor de periode van zeven jaar.
2. [appellant] is eigenaar van het Nederlandse gedeelte van de Hertogin Hedwigepolder, een grondgebied van circa 300 hectare. Daarnaast is hij eigenaar van 14 hectare buitenschor, dat buitendijks gelegen is naast de Hertogin Hedwigepolder.
Belanghebbende
3. De minister stelt dat [appellant] geen belanghebbende is. [appellant] woont niet ter plaatse en de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten hebben geen directe invloed op zijn woon- en leefomgeving. De minister stelt dat [appellant] weliswaar eigenaar is van een groot aantal percelen dat grenst aan de Westerschelde maar dat deze eigendommen op een aanmerkelijke afstand gelegen zijn van de baggerzones waarop de vergunning betrekking heeft. De kortste afstand tussen het buitendijkse deel van de gronden van [appellant] en de dichtstbij gelegen baggerzone bedraagt volgens de minister ongeveer 330 meter.
3.1 Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
3.2 [appellant] is eigenaar van een groot aantal percelen die aan de Westerschelde grenzen. De kortste afstand tot en met het buitendijkse deel van zijn percelen en de dichtstbij gelegen baggerzone bedraagt volgens de minister 330 meter, hetgeen door [appellant] niet is weersproken. Gelet op de aard van de vergunde werkzaamheden valt niet uit te sluiten dat de ontgronding leidt tot milieugevolgen op het buitendijkse perceel van [appellant]. [appellant] is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit.
Ontvankelijkheid
4. De minister stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu [appellant] geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend.
4.1 Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de minister.
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 24 juni 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. [appellant] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit ingediend.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerpbesluit.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, zendt het bestuursorgaan indien het besluit tot één of meer belanghebbenden zal zijn gericht, het ontwerp voorafgaand aan de terinzagelegging aan hen toe, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
4.2 [appellant] betoogt dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. [appellant] stelt dat hij als belanghebbende persoonlijk had moeten worden geïnformeerd door de minister over het ontwerpbesluit. Ook betoogt [appellant] dat de publicatie van het ontwerpbesluit in de lokale media zeer gebrekkig is te achten. [appellant] wijst erop dat de kop van deze publicatie "Kennisgeving ontwerpbesluiten" te algemeen is geformuleerd en dat pas na zorgvuldige bestudering van de publicatie duidelijk wordt welke besluiten ter inzage zijn gelegd. Gelet op de wijze van publiceren van het ontwerpbesluit mocht volgens [appellant] verwacht worden dat hij niet dan wel niet tijdig een zienswijze zou indienen. Tevens is volgens hem regelmatig in de media bericht dat de ontgrondingsvergunning pas in 2015 verlengd zou worden en het vernieuwen van deze vergunning nog niet aan de orde was. [appellant] stelt dan ook dat hij niet had verwacht dat deze vergunning eerder zou worden vernieuwd. Gelet op voornoemde omstandigheden stelt [appellant] dat hij ontvankelijk moet worden geacht in zijn beroep.
4.3 De Afdeling overweegt dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de minister het ontwerpbesluit niet aan hem heeft toegezonden en hem niet heeft meegedeeld dat zienswijzen kunnen worden ingediend. Van een situatie als bedoeld in artikel 3:13 van de Awb is geen sprake, omdat het ontwerpbesluit niet tot [appellant] is gericht. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de kennisgeving op zichzelf gebrekkig is te achten, is de Afdeling van oordeel dat hiervan niet is gebleken. De Afdeling stelt vast dat in de Provinciale Zeeuwse Courant van 22 juni 2013, de BN De Stem van 22 juni 2013 en de Staatscourant van 24 juni 2013 kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. De Afdeling is gelet op de inhoud van deze publicaties van oordeel dat de kennisgeving niet gebrekkig is te achten. Uit de publicaties blijkt duidelijk dat de inhoud van het ontwerpbesluit ziet op het ontgronden van jaarlijks gemiddeld 11,7 miljoen m³ in situ bodemmateriaal in het kader van onderhoud van de hoofdvaargeul in de Westerschelde.
De omstandigheid dat [appellant] Franstalig is en niet woonachtig is in Nederland alsmede dat hij niet had verwacht dat de betrokken vergunning eerder zou worden vernieuwd, bieden evenmin grond voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] iemand anders, zoals zijn raadsman, had kunnen inschakelen om na te gaan of voor hem relevante kennisgevingen waren gepubliceerd, te meer nu hij eigenaar is van een groot aantal percelen op Nederlands grondgebied in de omgeving van de Westerschelde. Ook anderszins is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het niet naar voren brengen van een zienswijze [appellant] niet kan worden verweten.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
539-817.