ECLI:NL:RVS:2014:2034

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201311038/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M. van Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 12 september 2013 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat [appellante] op 9 september 2013 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. Het college heeft de kosten van de bestuursdwang, die € 126,00 bedroegen, voor rekening van [appellante] gesteld.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 18 november 2013 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2014. Tijdens deze zitting was het college vertegenwoordigd door W.R. Liefden.

De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht heeft vastgesteld dat de doos, die op 9 september 2013 is aangetroffen, afkomstig was van [appellante]. De Afdeling concludeert dat [appellante] artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening heeft overtreden, omdat de doos op een andere dag dan de vastgestelde inzameldag is aangeboden. [appellante] heeft niet voldoende aangetoond dat zij niet verantwoordelijk was voor de overtreding.

Daarnaast heeft [appellante] aangevoerd dat zij de kosten van de bestuursdwang niet kan betalen. De Afdeling oordeelt dat de omstandigheid dat [appellante] de kosten niet kan betalen, niet betekent dat deze kosten niet voor haar rekening behoren te komen. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311038/1/A4.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2013 heeft het college zijn beslissing om op 9 september 2013 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van een doos, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2014, waar het college, vertegenwoordigd door W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 9 september 2013 is aangetroffen ter hoogte van de Oude Haagweg 50 te Den Haag. Volgens het college is deze doos, blijkens de daarop of daarin aangetroffen wikkel met de naam- en adresgegevens van [appellante], van haar afkomstig en heeft zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, deze doos in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter inzameling aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat zij de aangetroffen doos op 5 september 2013 op de desbetreffende locatie ter inzameling heeft aangeboden en dat dit een inzameldag voor huisvuil betrof. Zij stelt dat de doos op die locatie is achtergebleven, omdat deze op die dag niet is meegenomen door de vuilnisophaaldienst.
3.1. Niet in geschil is dat de doos tot [appellante] herleidbaar is en dat deze doos op 9 september 2013, een andere dag dan de voor de desbetreffende locatie vastgestelde inzameldag alsmede de daaraan voorafgaande dag, op die locatie is aangetroffen. Gelet op het vorenstaande kan [appellante] worden geacht artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit te hebben overtreden, tenzij zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. [appellante] heeft met de enkele stelling dat de doos op de dag van inzameling is aangeboden, maar op die dag niet is opgehaald, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de doos niet op een verkeerde dag ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft haar terecht aangemerkt als overtreder.
De beroepsgrond faalt.
4. Voorts stelt [appellante] dat zij het in rekening gebrachte bedrag niet kan betalen.
4.1. Doordat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor de verwijdering van de doos. In beginsel behoren die kosten voor haar rekening te komen. De omstandigheid dat zij de voor haar rekening gebrachte kosten niet zou kunnen betalen, maakt niet dat deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te haren laste behoren te komen.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
402.