201402717/2/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Soest,
verzoeker,
om het college van burgemeester en wethouders van Soest te veroordelen tot vergoeding van schade.
Procesverloop
Bij brief van 6 maart 2014 heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om het college te veroordelen tot vergoeding van schade die hij lijdt of zal lijden wegens, naar hij stelt, een onrechtmatig besluit.
[verzoeker] heeft bij brief van 8 maart 2014 de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door G. Huttinga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Ingevolge artikel 8:94, eerste lid, zijn op het verzoek en de behandeling daarvan de artikelen 8:81 tot en met 8:87 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
De Wns is, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, op 1 juli 2013 in werking getreden
3. [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade die hij stelt te lijden als gevolg van de brief van het college van 11 juli 1994. In verband hiermee heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. In de in de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb geregelde verzoekschriftprocedure inzake vergoeding van schade veroorzaakt door onrechtmatig overheidshandelen kan om vergoeding van schade in verband met een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit worden verzocht (artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c). Onderdeel d van artikel 8:88, eerste lid, heeft betrekking op handelingen jegens ambtenaren en ander overheidspersoneel, als bedoeld in die bepaling, en is, anders dan [verzoeker] aanvoert, niet op zijn geval van toepassing.
4.1. De brief van 11 juli 1994 bevat de mededeling dat het college niet zal meewerken aan de vestiging van een dubbele woonbestemming op het perceel [locatie] en dat in het geval van overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan bestuurlijke handhavingsmaatregelingen zullen volgen. Deze mededeling is niet gericht op rechtsgevolg. De brief van 11 juli 1994 is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [verzoeker] heeft in zijn verzoek om vergoeding van schade geen besluit in de zin van deze bepaling aangewezen dat de door hem gestelde schade zou hebben veroorzaakt. Opmerking verdient dat uit het in artikel IV, eerste, lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt, dat de verzoekschriftprocedure ingevolge de artikelen 8:88 tot en met 8:95 niet van toepassing is op schade veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt voor 1 juli 2013.
Gezien het vorenoverwogene gaat de voorzitter ervan uit dat de Afdeling niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek van [verzoeker] om het college te veroordelen tot vergoeding van schade en dit verzoek daarom moet worden afgewezen.
5. Reeds gelet hierop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter zal het verzoek daartoe afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Koster
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
710.