201302577/1/R3.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Soerendonk, gemeente Cranendonck,
2. [appellant sub 2], wonend te Soerendonk, gemeente Cranendonck,
3. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Soerendonk, gemeente Cranendonck,
en
de raad van de gemeente Cranendonck,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Eikenschoor 4, Soerendonk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende], derdebelanghebbende, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [appellant sub 1 A], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B. de Jong, [appellant sub 3 A], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, en de raad, vertegenwoordigd door M. Janssen en E. van Dijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, gehoord.
Na de zitting heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend teneinde [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de gelegenheid te stellen in te gaan op de "Quickscan flora en fauna, Eikenschoor 4 te Soerendonk" van het onderzoeksbureau Agrifirm Exlan van 6 april 2012 (hierna: quickscan). [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de uitoefening van een houtkrullenhandel bij een intensieve veehouderij op het perceel Eikenschoor 4. Met het plan wordt beoogd het bestaande gebruik van de gronden voor een houtkrullenhandel te legaliseren. Voorts voorziet het plan in een vormverandering van het bouwvlak waarmee de bestaande veestal ten zuiden van het perceel in het bouwvlak wordt opgenomen. Daarnaast wordt met de vormverandering beoogd de bouw van een nieuwe veestal, die aan de oostzijde van de bestaande agrarische bebouwing was voorzien, aan de westzijde van deze bebouwing mogelijk te maken.
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de rapportage over de flora en fauna ten onrechte niet elektronisch beschikbaar is gesteld gedurende de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij aan zijn plicht om de rapportage over de flora en fauna elektronisch beschikbaar te stellen heeft voldaan, omdat deze rapportage beschikbaar is gesteld zowel op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl als op de gemeentelijke website.
3.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld.
Ingevolge artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is er een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn.
Ingevolge artikel 1.2.1a, aanhef en onder a, wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het ontwerpbesluit met overeenkomstige toepassing van artikel 1.2.1, eerste en tweede lid, beschikbaar gesteld.
Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.3. In paragraaf 5.1 van de toelichting op het plan wordt voor de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de flora en fauna verwezen naar een bijbehorende rapportage. Deze rapportage betreft de quickscan. Niet in geschil is dat de quickscan gedurende de terinzagelegging van het ontwerp van het plan abusievelijk niet beschikbaar is gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit klemt temeer nu de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de quickscan wel elektronisch raadpleegbaar was op de gemeentelijke website. Dit kan niet worden afgeleid uit de stukken die de raad heeft overgelegd, reeds omdat deze stukken betrekking hebben op het vastgestelde plan en niet op het ontwerp daarvan. Voorts staat weliswaar in de nota van zienswijzen dat de quickscan naar [appellant sub 3] zal worden toegezonden om hem alsnog van de desbetreffende informatie te voorzien, doch niet in geschil is dat dit niet heeft plaatsgevonden.
Nu de quickscan een bij het ontwerpbesluit bijbehorend stuk is en dit stuk niet elektronisch beschikbaar is gesteld op de landelijke voorziening, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro, in samenhang gelezen met artikel 1.2.1, tweede lid, en artikel 1.2.1a, aanhef en onder a, van het Bro, vastgesteld.
De Afdeling heeft [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de gelegenheid gesteld op de quickscan te reageren, doch zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. De Afdeling acht aannemelijk dat andere belanghebbenden door het niet ter inzage leggen van genoemd stuk niet zijn benadeeld, nu in de toelichting op het plan wordt verwezen naar de quickscan, zodat zij redelijkerwijze konden weten dat deze quickscan bestond en zij dit stuk hebben kunnen opvragen.
4. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn gericht tegen het plan. Zij betogen dat het plan in strijd met artikel 11.6, eerste lid, onder d, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat het plan niet in een VAB-vestiging voorziet, omdat de bestaande intensieve veehouderij op het perceel wordt voortgezet. Daarnaast voeren zij aan dat het plan ten onrechte twee zelfstandige bedrijven op het perceel toestaat. In dit verband stellen zij dat de in het plan voorziene houtkrullenhandel niet ondergeschikt is aan de intensieve veehouderij, gelet op de bestaande omvang van deze bedrijfsactiviteit.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in een VAB-vestiging als bedoeld in artikel 1.1, onder 80, van de Verordening 2012 van een niet-agrarische ontwikkeling voorziet en dat het plan niet leidt tot de vestiging van twee zelfstandige bedrijven.
4.2. Uit de kaartbijlagen bij de Verordening 2012 blijkt dat aan het perceel Eikenschoor 4 de aanduiding "Agrarisch gebied" is toegekend.
Ingevolge artikel 1.1 van de Verordening 2012 wordt in deze verordening verstaan onder:
72. ruimtelijke ontwikkeling: bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
80. VAB-vestiging: vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat.
Ingevolge artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling, anders dan bepaald in de artikelen 11.1 tot en met 11.5, mits:
[…];
d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
[…].
4.3. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" toegekend. Aan het zuidelijke deel van dit perceel is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - opslag houtkrullen" toegekend. Dit deel van het perceel heeft een vlak waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerstalling ten behoeve van houtkrullenhandel" is toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.35, van de planregels wordt onder nevenactiviteit verstaan een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch met waarden - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
[…];
c. de uitoefening van een houtkrullenhandel als niet-agrarische nevenactiviteit, met daarbij behorende opslagmogelijkheden als bedoeld in artikel 3, lid 3.2.5, onder a, en bijbehorende detailhandel als bedoeld in artikel 3, lid 3.2.5, onder b;
[…].
Ingevolge lid 3.2.2 zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" agrarische bedrijven toegestaan. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.
Ingevolge lid 3.2.5 zijn afhankelijk van de voor een bouwvlak aangegeven aanduiding op bouwvlakken voorts uitsluitend de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de genoemde vloeroppervlakte is toegestaan:
a. met betrekking tot:
de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerstalling ten behoeve van houtkrullenhandel" containerstalling op het perceel Eikenschoor 4 tot een vloeroppervlakte van 250 m²;
de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - opslag houtkrullen" opslag van houtkrullen op het perceel Eikenschoor 4 tot een vloeroppervlakte van 500 m², met dien verstande dat de nevenactiviteit opslag van houtkrullen uitsluitend binnen gebouwen uitgeoefend mag worden.
b. Naast de bovengenoemde niet-agrarische activiteiten is op het adres Eikenschoor 4 de verkoop van houtkrullen aan particulieren toegestaan met een maximum vloeroppervlakte van 100 m².
4.4. Vast staat dat de in het plan voorziene houtkrullenhandel een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling is. Voorts staat vast dat het perceel een bestaand bouwblok heeft waarbinnen het voorheen geldende bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestond. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan voorziet in een VAB-vestiging, als bedoeld in artikel 1.1, onder 80, van de Verordening 2012. Dat de bestaande intensieve veehouderij op het perceel wordt voortgezet is, gelet op de definitie van dit begrip, niet van belang voor de vraag of van een VAB-vestiging kan worden gesproken.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan de vestiging van twee zelfstandige bedrijven op het perceel toestaat. Daartoe overweegt zij dat ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels maximaal één agrarisch bedrijf op het perceel is toegestaan en dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels het perceel bestemd is voor de uitoefening van een houtkrullenhandel als niet-agrarische nevenactiviteit. Daarbij is voorts van belang dat een houtkrullenhandel niet op het gehele perceel van ongeveer 1,5 ha, maar alleen op het zuidelijke deel van het perceel is toegestaan.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 11.6, eerste lid, onder d, van de Verordening 2012 is vastgesteld.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is verricht. Zij stellen dat in dit onderzoek ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft het onderzoek geen betrekking op de activiteiten van zowel de bestaande intensieve veehouderij als de nieuwe houtkrullenhandel. Volgens [appellant sub 3] is bij het onderzoek naar het aantal verkeersbewegingen nagelaten rekening te houden met de bouw van een nieuwe veestal.
Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat het aantal verkeersbewegingen, dat gepaard gaat met de gezamenlijke bedrijfsactiviteiten, van 96 per etmaal, zal plaatsvinden bij de in- en uitrit van het perceel. Zij vrezen daarom dat een goed woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd ter plaatse van hun percelen onderscheidenlijk aan de Eikenschoor 1 en 5.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene activiteiten met betrekking tot de intensieve veehouderij en de houtkrullenhandel niet tot onaanvaardbare geluidhinder voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zal leiden.
5.2. In opdracht van [belanghebbende] heeft het onderzoeksbureau Exlan Consultants een akoestisch onderzoek verricht naar de bedrijfsactiviteiten op het perceel Eikenschoor 4. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek, Eikenschoor 4 te Soerendonk, Vleesvee-/varkenshouderij & houtkrullenhandel [belanghebbende]" van 17 augustus 2012 (hierna: het akoestisch rapport). Uit de paragrafen 3.1 en 5.1 van het akoestisch rapport volgt dat de representatieve bedrijfssituatie is onderzocht waarbij de activiteiten van zowel de intensieve veehouderij als de houtkrullenhandel in aanmerking zijn genomen. Ook volgt uit paragraaf 3.1 dat in de representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan van het worst case-scenario. Verder volgt uit de kaartbijlagen bij het akoestisch rapport dat in het akoestisch onderzoek de nieuwe veestal, die op de kaartbijlagen nog aan de oostzijde van de bedrijfsbebouwing is ingetekend, in aanmerking is genomen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden.
Voorts is de geluidbelasting vanwege het inrichtingsgebonden verkeer voor de omliggende woningen aan de Eikenschoor 1, 3 en 5 onderzocht. Op basis van de representatieve bedrijfssituatie wordt uitgegaan van totaal 96 verkeersbewegingen per etmaal in verband met de bedrijfsactiviteiten op het perceel. Volgens het akoestisch rapport bedragen de waarden van de equivalente geluidniveaus voor deze woningen ten hoogste 45 dB(A). Deze blijven derhalve onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat de verkeersbewegingen zullen plaatsvinden bij de in- en uitrit van het perceel. De Afdeling ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat deze verkeersbewegingen tot onaanvaardbare geluidhinder voor hen zullen leiden.
Het betoog faalt.
6. Voorts stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad de hinder van stof als gevolg van de activiteiten met betrekking tot de houtkrullenhandel niet heeft onderzocht.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor hinder van stof niet hoeft te worden gevreesd. Daarbij betrekt de raad dat voor het bedrijf van [belanghebbende] een omgevingsvergunning voor milieu is verleend waarin voorschriften zijn opgenomen die waarborgen dat hinder van stof wordt voorkomen.
6.2. In de plantoelichting staat dat in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor een groothandel in hout- en bouwmaterialen wat betreft het aspect stof een richtafstand van tien meter tot gevoelige bestemmingen is opgenomen en dat in dit geval aan deze richtafstand wordt voldaan. Voorts staat in de plantoelichting dat op- en overslagactiviteiten van houtkrullen inpandig zullen plaatsvinden en dat verspreiding van stof niet zal plaatsvinden doordat gebruik wordt gemaakt van een afzuiginstallatie. Losse opslag in containers vindt alleen plaats op de gronden aan de zuidzijde van het perceel, zodat een ruime afstand tot gevoelige bestemmingen is verzekerd. Verder staat in de plantoelichting dat in de omgevingsvergunning voor milieu voorschriften zullen worden opgenomen ter voorkoming van stofoverlast als gevolg van de op- en overslag van houtkrullen.
Gelet op het voorgaande kan het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de hinder van stof niet is onderzocht, niet worden gevolgd.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan onder meer in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat een passende beoordeling had moeten worden gemaakt, nu significante verstorende effecten niet zijn uitgesloten voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux wegens de in het plan voorziene uitbreiding van de stalbebouwing met 400 m².
7.1. In het verweerschrift betoogt de raad dat de beroepsgrond over de strijdigheid van het plan met de Nbw 1998 niet kan slagen, omdat de normen van deze wet niet strekken tot de bescherming van de individuele belangen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Voor zover de raad zich daarbij beroept op artikel 8:69a van de Awb, kan dit betoog niet worden gevolgd. De Nbw 1998 heeft met name ten doel om het algemene belang van natuur en landschap te beschermen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen op een afstand van ongeveer 340 m van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux". Hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan het Natura 2000-gebied deel uitmaakt, is in dit geval zo verweven met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van deze wet kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.
7.2. De raad stelt zich op het standpunt dat geen passende beoordeling hoeft te worden gemaakt.
7.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid.
7.4. In de quickscan zijn de resultaten neergelegd van het onderzoek naar de gevolgen van de bouw van een nieuwe veestal voor het Natura 2000-gebied in de nabijheid van het perceel. In de quickscan staat dat de bouw van een nieuwe veestal geen significante verstorende effecten heeft voor het Natura 2000-gebied.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en Driesen hebben na heropening van het onderzoek geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de quickscan inhoudelijk te reageren. Nu zij geen gronden hebben aangevoerd in verband waarmee geoordeeld moet worden dat deze conclusie niet kan worden gevolgd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad een passende beoordeling had moeten maken. Gelet hierop ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998 is vastgesteld.
Het betoog faalt.
8. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat de raad niet heeft onderzocht of de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur worden aangetast als gevolg van de verwezenlijking van het plan.
8.1. De raad is van mening dat de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur voldoende zijn beschermd.
8.2. Ingevolge artikel 4.2, vierde lid, van de Verordening 20112 strekt een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 4.11.
8.3. Het betoog dat de raad heeft nagelaten te onderzoeken of de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur worden aangetast, volgt de Afdeling niet. Daarbij is van belang dat in de quickscan staat dat op een afstand van 350 m een gebied ligt dat als ecologische hoofdstructuur is aangewezen en dat het plan geen invloed heeft op de realisering en het functioneren van de ecologische hoofdstructuur.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
177-629.