ECLI:NL:RVS:2014:2075

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201306742/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade" vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven

Op 11 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade" dat op 25 juni 2013 door de raad van de gemeente Eindhoven is vastgesteld. De betrokken partijen, waaronder de vereniging Bewonersvereniging Cingelshouck en de stichting Carmelcollege, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeerssituatie en de betrokkenheid van omwonenden bij de planvorming. De Afdeling heeft de zaak op 27 maart 2014 ter zitting behandeld, waarbij verschillende partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend dient te zijn. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat het plan conserverend van aard is en de bestaande situatie als uitgangspunt heeft genomen. De bezwaren van de appellanten, waaronder de onvoldoende afweging van de verkeerssituatie en de betrokkenheid van omwonenden, worden verworpen. De Afdeling stelt vast dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Kanaaldijk-Zuid als ontsluitingsweg zal functioneren en dat de bestemmingen "Verkeer" en "Waarde - Ecologie" niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en de Afdeling bevestigt de rechtmatigheid van het vastgestelde bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

201306742/1/R3.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Bewonersvereniging Cingelshouck, gevestigd te Eindhoven, en andere,
2. [appellant sub 2], wonend te Eindhoven,
3. de stichting Stichting Carmelcollege, gevestigd te Hengelo,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Utrecht,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Eindhoven,
6. [appellante sub 6], gevestigd te Eindhoven,
7. [appellante sub 7], gevestigd te Eindhoven,
8. [appellante sub 8], gevestigd te Willige-Langerak, gemeente Lopik,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Cingelshouck en andere, [appellant sub 2], het Carmelcollege, [appellante sub 4], [appellante sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 7], en [appellante sub 8] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar Cingelshouck en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], het Carmelcollege, vertegenwoordigd door L.M. van Wijchen en A. Muizer, [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 2], [appellante sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 8], allen vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en de raad, vertegenwoordigd door J.P.A.C. Moonen, E.N.C.M. van den Nieuwelaar, A. Hardon en M.J.C.A. Karssemakers, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is conserverend van aard en heeft de bestaande situatie als uitgangspunt.
Het beroep van Cingelshouck en andere
3. Cingelshouck en andere voeren aan dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft nagelaten om een integrale afweging te maken over de verkeerssituatie en de verkeersafwikkeling in het plangebied en de omliggende gebieden. Zij betogen dat zij als omwonenden onvoldoende zijn gehoord en bij de planvorming zijn betrokken voordat het ontwerpplan ter inzage werd gelegd. Het beroep richt zich in het bijzonder tegen het westelijke deel van de Kanaaldijk-Zuid, waaraan de bestemming "Verkeer" en de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" zijn toegekend. Zij betogen dat in de gebieden rondom het bedrijventerrein verschillende ontwikkelingen gaande zijn als gevolg waarvan de verkeersintensiteit binnen en rondom het plangebied zal stijgen. Uit de plantoelichting volgt dat de Kanaaldijk-Zuid een functie zal vervullen als ontsluitingsweg. Daar stellen zij tegenover dat met de dubbelbestemming als ecologische verbindingszone en de in de plantoelichting beschreven aanplant van bomen minder ruimte zal overblijven om de Kanaaldijk-Zuid in te richten als ontsluitingsweg. Daarbij komt dat volgens de plantoelichting langs de Kanaaldijk-Zuid een regionale fietsroute zal worden ingericht, terwijl hiervoor volgens hen betere alternatieve fietsroutes beschikbaar zijn, en waardoor nog minder ruimte overblijft om de Kanaaldijk-Zuid te profileren en in te richten als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein en centrumgericht verkeer. Hierdoor zal de verkeersintensiteit in de verblijfsgebieden rondom het plangebied toenemen.
3.1. De raad stelt dat de Kanaaldijk-Zuid een functie zal vervullen als ontsluitingsweg van het bedrijventerrein en het centrum van Eindhoven vanuit oostelijke richting. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen gevolgen heeft voor de inrichting van de Kanaaldijk-Zuid en de bestemming "Verkeer" alle vormen van weginrichting mogelijk maakt. Verder stelt de raad dat de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" is opgenomen omdat het langs de Kanaaldijk-Zuid gelegen kanaal in de Verordening ruimte 2012 (hierna: Verordening) van Noord-Brabant is aangeduid als zoekgebied voor een ecologische verbindingszone.
3.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen en straten, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
[…];
d. voet- en fietspaden;
e. groenvoorzieningen;
[…].
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, zijn de voor "Waarde - Ecologie", behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de verwezenlijking, het behoud en beheer van een ecologische verbindingszone;
b. de verwezenlijking, het behoud, beheer en herstel van watersystemen
met daarbij behorende:
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3. Voor zover Cingelshouck en andere betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan en onvoldoende zijn gehoord, overweegt de Afdeling dat de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het informeren en horen van omwonenden in een eerder stadium maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure.
Het betoog faalt.
3.4. De plantoelichting vermeldt dat de binnen het plangebied gelegen Kanaaldijk-Zuid een rol vervult als ontsluitingsweg, wat ter zitting door de raad is bevestigd. Over het betoog dat buiten het plangebied verschillende nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd die invloed hebben op de verkeersintensiteit, overweegt de Afdeling dat, voor zover voor die gebieden nieuwe bestemmingsplannen worden vastgesteld die leiden tot een verhoging van de verkeersintensiteit, de raad in het kader van die bestemmingsplannen zal moeten verantwoorden hoe deze stijging van de verkeersintensiteit zal worden verwerkt en welke functie de Kanaaldijk-Zuid daarbij zal vervullen. Verder heeft het plan een conserverend karakter en voorziet het voornamelijk in het vastleggen van de bestaande situatie. Het bestreden besluit zal derhalve niet leiden tot een problematische toename van de verkeersintensiteit.
Verder stelt de raad zich terecht op het standpunt dat de Kanaaldijk-Zuid op de bij de Verordening behorende overzichtskaart staat aangeduid als zoekgebied voor een ecologische verbindingszone. In verband met de inrichting van een ecologische verbindingszone zal volgens de raad langs de Kanaaldijk-Zuid een smalle groenstrook worden aangelegd en zullen bomen worden aangeplant. Daarnaast vormt de Kanaaldijk-Zuid volgens de plantoelichting een primaire fietsroute. De bestemming "Verkeer" en dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" voorzien evenwel in verschillende soorten wegprofilering van de Kanaaldijk-Zuid. Cingelshouck en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Kanaaldijk-Zuid met de in het plan opgenomen dubbelbestemming als ecologische verbindingszone en de mogelijke aanleg van een fietsroute door een gebrek aan ruimte niet meer zal kunnen worden gebruikt als ontsluitingsweg. Voor het overige betreft de nadere inrichting van de Kanaaldijk-Zuid een uitvoeringskwestie die in deze procedure verder niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
3.5. Gelet op het vorenstaande is het beroep van Cingelshouck en andere ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. Ter zitting heeft [appellant sub 2] de beroepsgrond dat hij ten onrechte geen uitnodiging heeft ontvangen om zijn zienswijze toe te lichten ingetrokken.
5. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de planregeling voor de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Over het perceel [locatie 1] voert [appellant sub 2] aan dat de kantoorruimte en appartementen op dit perceel ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd in het plan, terwijl al jaren eerder toestemming is verleend voor het gebruik hiervan. Hierbij stelt [appellant sub 2] dat bij de eerdere verlening van vergunningen voor het tankstation op dit perceel het gemeentebestuur ervan is uitgegaan dat op deze gronden een kantoorruimte en appartementen aanwezig zijn.
5.1. De raad stelt dat in het verleden geen vergunningen zijn verleend voor het gebruik van appartementen op het perceel. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het onwenselijk is om deze appartementen alsnog als zodanig te bestemmen, nu deze in de weg kunnen staan aan de vestiging van nieuwe bedrijven of de uitbreiding van bestaande bedrijven op het bedrijventerrein.
5.2. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf-1" toegekend.
5.3. Vast staat dat een deel van de bebouwing op het perceel [locatie 1] in de bestaande situatie in strijd met de bestemming wordt gebruikt als kantoor-, dan wel woonruimte. Niet is gebleken dat in het verleden door of namens het gemeentebestuur toezeggingen zijn gedaan dat dit gebruik zou worden toegestaan. In het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders in het verleden bij het besluit om de milieuvergunning voor het tankstation op dit perceel in te trekken, voor zover het gaat om het opslaan en afleveren van LPG, heeft meegenomen dat in de feitelijk bestaande situatie appartementen aanwezig zijn op dit perceel kan naar het oordeel van de Afdeling niet een dergelijke toezegging worden gezien. Voor het overige heeft de raad met het oog op de mogelijkheden van bedrijven op het bedrijventerrein in redelijkheid kunnen besluiten om de kantoorruimte en appartementen niet als zodanig te bestemmen.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte de zelfstandige woonruimte naast de bedrijfsruimte op het perceel [locatie 2] niet als zodanig heeft bestemd in het plan. Hij stelt dat deze woonruimte in het verleden met toestemming van de raad is afgesplitst van de bedrijfsruimte en dat hieraan ook een apart adres is toegekend.
6.1. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf-3" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen-1" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a en j, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-3" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" met de daarbij behorende inpandige bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning - 1", met dien verstande dat het woonoppervlak niet mag worden uitgebreid.
6.2. Vast staat dat op het perceel een bedrijfswoning staat. [appellant sub 2] heeft met het aangevoerde niet aannemelijk gemaakt dat het gemeentebestuur in het verleden toestemming heeft verleend om een deel van de bebouwing op dit perceel af te splitsen en deze als zelfstandige woonruimte in strijd met de toen geldende bestemming te gebruiken. De omstandigheid dat aan de desbetreffende ruimte een apart huisnummer is toegekend betekent, anders dan [appellant sub 2] betoogt, niet dat de raad hiermee toestemming heeft verleend voor het gebruik van deze ruimte als zelfstandige burgerwoning.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte de bestaande woonruimte op dit perceel niet als zelfstandige burgerwoning heeft bestemd.
Het betoog faalt.
7. Over het perceel [locatie 3] voert [appellant sub 2] aan dat de bestaande bedrijfswoning op dit perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij stelt dat de bedrijfswoning in het verleden is gebruikt door het personeel van het nabij gelegen tankstation en dat door het gemeentebestuur hiertegen geen bezwaar is gemaakt.
7.1. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf-3" toegekend.
7.2. Het enkele gegeven dat in het verleden een bedrijfswoning in gebruik is genomen op dit perceel en dat het gemeentebestuur niet over is gegaan tot handhaving wegens strijd met het bestemmingsplan vormt geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat het gebruik als bedrijfswoning planologisch aanvaardbaar zou worden geacht en als zodanig zou worden opgenomen in het plan. Hierbij heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook een bedrijfswoning een belemmering kan vormen voor de mogelijkheden van omliggende bedrijven.
Het betoog faalt.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van het Carmelcollege
9. Het beroep van het Carmelcollege is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf-2" aan de Dirk Boutslaan ten oosten van het terrein van de scholengemeenschap Augustinianum en de bedrijvenzonering met behulp van aanduidingen. Zij betoogt dat de milieucontouren van de bedrijven op het bedrijventerrein grotendeels zijn gelegen over het terrein van het Augustinianum aan de Van Wassenhovestraat 26. Binnen de uit te werken bestemming "Openbare en bijzondere gebouwen" op deze gronden kan volgens haar nieuwbouw worden gerealiseerd ten behoeve van verschillende functies. Nu de milieucontouren over deze gronden liggen, kunnen de geldende planologische mogelijkheden evenwel niet worden benut. De raad gaat derhalve voorbij aan de bestaande planologische rechten op deze percelen, aldus het Carmelcollege.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het vorige plan op de desbetreffende gronden op het bedrijventerrein bedrijven tot en met categorie 3 waren toegestaan en dat de afstand tussen het bedrijventerrein en de schoolgebouwen voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.
9.2. De raad heeft bij de milieuzonering op het bedrijventerrein aansluiting gezocht bij de richtafstanden opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). De aanbevolen richtafstanden tussen de gevel van een gevoelig object en een bedrijf in categorie 2, 3.1 en 3.2 bedragen onderscheidenlijk 30 m, 50 m en 100 m. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de grens van de bedrijfspercelen en de gevel van de schoolgebouwen buiten het bedrijventerrein voldoet aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden. Verder waren onder het vorige plan op de gronden op het bedrijventerrein ten oosten van het Augustinianum bedrijven tot en met categorie 3 toegestaan, zodat de milieuzonering in het voorliggende plan aansluit bij die in het vorige plan. Daarbij komt dat in de feitelijk bestaande situatie op de gronden van het Augustinianum die grenzen aan het bedrijventerrein nog geen bebouwing is gerealiseerd, terwijl de percelen op het bedrijventerrein in de bestaande situatie zijn bebouwd en worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Verder is het nog steeds mogelijk voor het Carmelcollege om de bestaande planologische mogelijkheden te benutten en op de desbetreffende gronden bebouwing te realiseren, al dan niet in combinatie met geluidreducerende maatregelen om hierbinnen een aanvaardbaar werk- en leefklimaat te garanderen. Ter zitting is dit ook door het Carmelcollege erkend. Niet aannemelijk is gemaakt dat de nieuwe, meer gedetailleerde milieuzonering tot meer beperkingen leidt dan de zonering zoals opgenomen in het voorgaande plan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden op het terrein van de scholengemeenschap niet onaanvaardbaar worden beperkt als gevolg van de in het plan opgenomen milieuzonering.
Het betoog faalt.
9.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep van het Carmelcollege ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 4]
10. Het beroep van [appellante sub 4] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-2" aan de [locatie 4]. Zij voert aan dat op een deel van dit perceel ten onrechte slechts bedrijfsactiviteiten in categorie 2 zijn toegelaten. Daarbij is de begrenzing tussen de verschillende categorieën in de verbeelding dwars over bestaande opstallen gelegd, terwijl het beleid van de raad er juist op is gericht om de grens van smalle stroken met een andere milieuzonering op de perceelsgrens te leggen. De raad had activiteiten in de categorieën 3.1 en 3.2 dienen toe te staan op het gehele perceel, te meer nu dit is gelegen in een gemengde omgeving en de afstand tussen het bedrijfsperceel en woningen ongeveer 70 m bedraagt, aldus [appellante sub 4].
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het gehele perceel de bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 als zodanig zijn toegestaan. Verder betoogt de raad dat op een strook grond aan de zuidzijde van het perceel weliswaar alleen activiteiten zijn toegestaan tot en met categorie 2, maar dat dit geldt voor nieuwe bedrijfsactiviteiten en hiervoor is gekozen met het oog op een acceptabel woon- en leefklimaat van de nabij staande woningen. Bovendien is deze strook volgens de raad smaller dan in het vorige plan.
10.2. Aan het perceel [locatie 4] is de bestemming "Bedrijf-2" toegekend. Verder is op het grootste deel van dit perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" gelegd, terwijl op een strook grond aan de zuidkant van het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is gelegd. Voorts is aan het perceel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf 2-1" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", tenzij een andere maximale toegestane categorie op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen en detailhandel;
b. tevens voor bedrijven behorende in een hogere dan de maximaal toegestane categorie, uitsluitend voor zover de locatie op de verbeelding is aangeduid als "specifieke vorm van bedrijf 2-1" en met dien verstande dat op de locatie uitsluitend de SBI-code en categorie zoals opgenomen in de tabel bij dit artikel zijn toegestaan.
In de tabel onder lid 4.1, sub b, staat dat op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf 2-1" op het perceel
[locatie 4] bedrijfsactiviteiten van SBI-code 4673 als genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Uit de Staat van bedrijfsactiviteiten blijkt dat met deze code een groothandel in hout en bouwmaterialen wordt aangeduid.
Ingevolge lid 4.4, onder 4.4.1, aanhef en onder a, kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a en tevens bedrijven in een hogere categorie toestaan of bedrijven die niet voorkomen in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan.
10.3. Bij de vaststelling van de milieuzonering op het perceel [locatie 4] heeft de raad de richtafstanden uit de VNG-brochure als uitgangspunt genomen. Hierbij heeft de raad uit kunnen gaan van de richtafstanden voor een rustige woonwijk, in plaats van die voor een gemengd gebied. Een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure is een gebied waarbinnen direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Weliswaar staan de woningen tegenover het bedrijfsperceel in de nabijheid van het bedrijventerrein De Kade, maar de woningen zelf maken deel uit van een woonwijk met overwegend woonbebouwing met verder nog een school en een groene setting. Niet gebleken is dat in deze woonwijk naast de woningen en school nog andere functies voorkomen. De afstand tussen de gevel van woningen en de gronden waarop bedrijfsactiviteiten tot in categorie 2 onderscheidenlijk categorie 3.1 zijn toegestaan bedraagt 30 m onderscheidenlijk 50 m. Hiermee sluit de zonering op het perceel aan bij de richtafstanden uit de VNG-brochure.
In de bestaande situatie bevindt zich op het perceel een groothandel in hout en bouwmaterialen. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, sub b, van de planregels in samenhang met de tabel onder deze bepaling, is op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf 2-1" een groothandel in hout en bouwmaterialen toegestaan. Nu deze aanduiding op het gehele perceel is gelegd, zijn de activiteiten van deze groothandel op het gehele perceel toegestaan, inclusief de gronden met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2". Hiermee zijn de bestaande activiteiten van [appellante sub 4] of die van een soortgelijk bedrijf op dit perceel als zodanig bestemd.
Uit het voorgaande volgt dat de in het plan opgenomen milieuzonering slechts geldt voor andersoortige bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat het plan de mogelijkheid biedt aan andersoortige bedrijven in categorie 3.1 gebruik te maken van het bedrijfsperceel, mits wordt gekozen voor een zodanige inrichting dat geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden op de strook grond waar alleen bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. Weliswaar kunnen bedrijven in categorie 3.1 geen gebruik maken van de strook grond met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2", maar daar staat tegenover dat het vorige plan ook reeds een dergelijke zonering kende. Daarnaast kan het college van burgemeester en wethouders door middel van een omgevingsvergunning alsnog bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toestaan op de strook grond voor bedrijven tot en met categorie 2, mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een bedrijf tot en met categorie 2.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen, in het bijzonder die van de bewoners van de ten zuiden van de betrokken bedrijfspercelen gelegen woningen, de keuze kunnen maken voor de in het plan opgenomen milieuzonering.
Het betoog faalt.
10.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 4] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 5]
11. Het beroep van [appellante sub 5] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-2" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-2" op het perceel [locatie 5]. Zij voert aan dat het plan alleen voorziet in een bouwmarkt op dit perceel. Wanneer Karwei haar bestaande activiteiten beëindigt op het perceel, zal er volgens [appellante sub 5] geen mogelijkheid zijn om hier een andere bouwmarkt te exploiteren, gelet op het feit dat in de bestaande situatie naast Karwei al twee andere bouwmarkten op het bedrijventerrein zijn gevestigd. Zij betoogt dat het daarom noodzakelijk is dat het plan ook andere vormen van detailhandel toestaat op deze gronden. Hierbij merkt zij op dat uit het masterplan De Kade volgt dat in de bestaande situatie naast productiebedrijven en dienstverlening ook detailhandel plaatsvindt op bedrijventerrein De Kade, met name aan de noordkant hiervan, en dat het bedrijventerrein een mix vormt van verschillende functies.
11.1. Aan het perceel [locatie 5] is de bestemming "Bedrijf-2" en de nadere aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-2" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", tenzij een andere maximale toegestane categorie op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen en detailhandel;
[…];
g. tevens voor een bouwmarkt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-2" waarbij het bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 10% mag worden uitgebreid;
[…].
11.2. Vast staat dat de bestaande bouwmarkt op het perceel als zodanig is bestemd. Anders dan [appellante sub 5] stelt is het masterplan De Kade geen door de raad vastgesteld beleidsdocument. In het ten tijde van de vaststelling van het plan geldende beleid zoals opgenomen in de door de raad vastgestelde Detailhandelsnota gemeente Eindhoven "Ten minste houdbaar tot 2010", is het uitgangspunt opgenomen om geen nieuwe detailhandelsvestigingen toe te staan op bedrijventerreinen. Overeenkomstig dit beleid heeft de raad er voor gekozen om andere vormen van detailhandel niet toe te staan op het perceel van [appellante sub 5]. De Afdeling acht dit niet onredelijk. In het betoog dat de exploitatie van een derde bouwmarkt op het terrein op termijn wellicht niet haalbaar is behoefde de raad geen doorslaggevende betekenis toe te kennen, mede omdat het plan weliswaar geen detailhandel, maar wel andere vormen van bedrijvigheid uit de Lijst van bedrijfsactiviteiten toestaat.
Het betoog faalt.
11.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 5] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 6]
12. Het beroep van [appellante sub 6] is gericht tegen de bestemming "Bedrijf-2" voor de percelen [locatie 6], [locatie 7] en [locatie 8]. Over het perceel [locatie 6] voert zij aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in detailhandel. Hierbij stelt zij dat op deze gronden al sinds 1988 detailhandel plaatsvindt in automaterialen, gereedschappen en technische producten. De raad is ten onrechte voorbij gegaan aan dit bestaande gebruik.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestond om de detailhandel op dit perceel als zodanig te bestemmen nu hiervoor in het verleden geen vergunning is verleend.
12.2. In het bestemmingsplan "Cingelshouck C", zoals vastgesteld op 2 december 1985 en goedgekeurd op 17 april 1986, had het perceel [locatie 6] de bestemming "Industrie".
Ingevolge artikel 2, lid A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor industrie aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, met uitzondering van detailhandel.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de ring", zoals vastgesteld op 12 oktober 1998, is aan dit perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (BIV)" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van dat plan, voor zover van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden (BI t/m IV)" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf met uitzondering van detailhandel in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven, met daarbij behorende bouwwerken. Uitsluitend zijn toegestaan bedrijven die voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 28, lid 28.2, mag het gebruik van de gronden en de opstallen, dat bestaat ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan en dat van het plan afwijkt worden voortgezet, mits dit gebruik niet reeds onwettig was op grond van het (voorgaand) geldende bestemmingsplan.
In het voorliggende plan is aan het perceel [locatie 6] de bestemming "Bedrijf-2" en de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", tenzij een andere maximale toegestane categorie op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen en detailhandel.
Ingevolge artikel 20, lid 20.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 20.7 is lid 20.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.3. Niet in geschil is dat al sinds 1988 detailhandel plaatsvindt op dit perceel. Deze detailhandel was niet als zodanig bestemd in het vorige plan. Verder zijn vormen van gebruik die in strijd waren met het voorheen geldende plan in het plan "Eindhoven binnen de ring" en het voorliggende plan uitgezonderd van de werking van het overgangsrecht. Het bestaande gebruik valt derhalve niet onder het overgangsrecht. Het enkele feit dat dit gebruik al gedurende lange tijd plaatsvindt vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om dit als zodanig toe te staan. Het besluit om geen detailhandel toe te staan op dit perceel heeft de raad mede gebaseerd op de detailhandelsnota, hetgeen niet onredelijk is.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om geen detailhandel toe te staan op het perceel [locatie 6].
Het betoog faalt.
13. Over het perceel [locatie 7] voert [appellante sub 6] aan dat de mogelijkheden voor detailhandel op deze gronden ten onrechte zijn beperkt tot detailhandel in woninginrichting. De raad had volgens haar in plaats daarvan detailhandel in het algemeen dienen toe te staan op het perceel. Hierbij merkt zij op dat sinds 1994 een Kwantum-vestiging wordt geëxploiteerd op het perceel, terwijl daarvoor ter plaatse meubels werden verkocht.
13.1. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf-2" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-4" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 66, worden tot de branche "woninginrichting" de volgende artikelgroepen gerekend: woon-, slaap-, badkamer-, tuin-, en kleinmeubel. Woningtextiel en meubelstoffen. Zonwering. Parket-, laminaat- en kurkvloeren. Vloerbedekking en vloerkleden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder i, zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden tevens bestemd voor detailhandel in woninginrichting ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-4", waarbij het bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 10% mag worden uitgebreid.
13.2. Niet in geschil is dat gedurende langere tijd een Kwantum is gevestigd op het perceel. De Afdeling stelt vast dat de bestaande detailhandel op het perceel in de vorm van detailhandel in woninginrichting in het plan als zodanig is bestemd. Verder heeft de raad, gelet op het beleid als opgenomen in de detailhandelsnota, in redelijkheid kunnen besluiten om alleen maar de bestaande detailhandel op dit perceel als zodanig te bestemmen, mede omdat het plan wel andere soorten bedrijfsactiviteiten uit de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de planregels toestaat.
Het betoog faalt.
14. [appellante sub 6] voert aan dat op het perceel [locatie 8] ten onrechte geen detailhandel is toegestaan. Hierbij stelt zij dat sinds 2001 ter plaatse een Megacenter is gevestigd waarin detailhandel plaatsvindt. Daarbij komt volgens haar dat van 1983 tot 2000 een autodealer was gevestigd op het perceel.
14.1. De raad betoogt dat nooit een vergunning is verleend voor detailhandel op dit perceel, zodat geen aanleiding bestaat om deze toe te staan in het plan.
14.2. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf-2" toegekend, zonder nadere aanduiding.
14.3. Het plan staat geen detailhandel toe op het perceel [locatie 8]. Niet in geschil is dat al gedurende langere tijd detailhandel plaatsvindt op dit perceel. Deze detailhandel was niet als zodanig toegestaan in het vorige plan, zodat het bestaande gebruik is uitgezonderd van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het enkele feit dat dit gebruik al gedurende langere tijd plaatsvindt vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om dit als zodanig toe te staan. Het besluit om geen detailhandel toe te staan heeft de raad mede gebaseerd op de detailhandelsnota, hetgeen niet onredelijk is.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om geen detailhandel toe te staan op het perceel [locatie 8].
Het betoog faalt.
15. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 6] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 7]
16. Het beroep van [appellante sub 7] heeft betrekking op het perceel [locatie 9] en [locatie 10]. Zij betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in detailhandel op dit perceel, zodat de bestaande babyspeciaalzaak op dit perceel onder het overgangsrecht is gebracht.
16.1. In het bestemmingsplan "Cingelshouck C", zoals vastgesteld op 2 december 1985 en goedgekeurd op 17 april 1986, had het perceel [locatie 9] en [locatie 10] de bestemming "Industrie".
Ingevolge artikel 2, lid A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor industrie aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, met uitzondering van detailhandel.
In het bestemmingsplan "Eindhoven binnen de ring" zoals vastgesteld op 12 oktober 1998, is aan dit perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van dat plan, voor zover van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden (BI t/m BIV)" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf met uitzondering van detailhandel in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven, met daarbij behorende bouwwerken. Uitsluitend zijn toegestaan bedrijven die voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 28, lid 28.2, mag het gebruik van de gronden en de opstallen, dat bestaat ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan en dat van het plan afwijkt worden voortgezet, mits dit gebruik niet reeds onwettig was op grond van het (voorgaand) geldende bestemmingsplan.
In het voorliggende plan is aan het perceel [locatie 9] en [locatie 10] de bestemming "Bedrijf-2" en de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", tenzij een andere maximale toegestane categorie op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen en detailhandel.
Ingevolge artikel 20, lid 20.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 20.7 is lid 20.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2. De bestaande babyspeciaalzaak is niet als zodanig bestemd in het plan. Verder was het gebruik van het perceel voor detailhandel in de vorm van een babyspeciaalzaak ook niet als zodanig toegestaan in de voorheen geldende plannen. Vormen van gebruik die in strijd waren met het voorheen geldende plan zijn in het plan "Eindhoven binnen de ring" en het voorliggende plan uitgezonderd van de beschermende werking van het overgangsrecht. Verder heeft de raad gelet op het beleid als opgenomen in de detailhandelsnota in redelijkheid kunnen besluiten om de bestaande detailhandelsactiviteiten niet als zodanig toe te staan in het plan.
Het betoog faalt.
16.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 7] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 8]
17. Het beroep van [appellante sub 8] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf-2" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-3" op het perceel [locatie 11]. Zij betoogt dat het plan ten onrechte alleen maar detailhandel in keukens en woninginrichting toestaat. De gebruiksmogelijkheden op dit perceel dienen volgens haar te worden verruimd tot detailhandel in het algemeen, zonder nadere aanduiding. Hierbij stelt zij dat het perceel aan de noordwestzijde van het plangebied ligt, het gebied dat de raad heeft beoogd als gebied voor detailhandel. Daarbij komt volgens haar dat uit de nota bedrijventerreinen Eindhoven volgt dat op de Kade geen specifiek beleid wordt gevoerd om te komen tot een clustering van perifere detailhandel en dat het beleid dus niet dwingt om deze vorm van detailhandel te clusteren in de noordwesthoek van het bedrijventerrein.
17.1. Aan het perceel [locatie 11] is de bestemming "Bedrijf-2" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-3" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zoals genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", tenzij een andere maximale toegestane categorie op de verbeelding is aangegeven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen en detailhandel;
[…];
h. tevens voor detailhandel in keukens en woninginrichting ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-3" waarbij het bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 10% mag worden uitgebreid;
[…].
17.2. Vast staat dat het plan de bestaande detailhandel op dit perceel als zodanig toestaat. De raad heeft het beleid als opgenomen in de detailhandelsnota als uitgangspunt genomen en ervoor gekozen om slechts de bestaande detailhandel op dit perceel als zodanig te bestemmen. De raad heeft hiermee beoogd te voorkomen dat nieuwe vormen van detailhandel ontstaan op het bedrijventerrein die een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven in een hogere milieucategorie. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Daarnaast staat het plan andere vormen van bedrijvigheid uit de Lijst van bedrijfsactiviteiten toe. Verder geldt dat het perceel buiten het zogenoemde PDV-cluster met perifere detailhandel aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein ligt. Over de nota bedrijventerreinen Eindhoven overweegt de Afdeling dat hierin wordt vermeld dat het bedrijventerrein geschikt is voor doorgroei van het midden- en kleinbedrijf, evenals voor grootschalige bedrijfsontwikkelingen, maar dat de vestiging van perifere detailhandel een aandachtspunt blijft. In dit licht bezien dient de genoemde passage dat geen specifiek beleid wordt gevoerd om te komen tot een clustering van perifere detailhandel, in samenhang met de detailhandelsnota, zo te worden opgevat dat volgens het gemeentelijke beleid in beginsel geen ruimte bestaat voor de ontwikkeling van perifere detailhandel elders op dit bedrijventerrein.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid de keuze kunnen maken om op dit perceel geen andere vormen van detailhandel toe te staan.
Het betoog faalt.
17.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 8] ongegrond.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
350-656.