ECLI:NL:RVS:2014:2090

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201307479/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor afloopbeveiliging en handhaving door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 28 juni 2013 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de omgevingsvergunning die op 16 augustus 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht is verleend voor het plaatsen van een afloopbeveiliging op een perceel in Maastricht. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun bezwaar tegen deze vergunning niet-ontvankelijk was wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Zij stellen dat hun brief van 20 augustus 2011, waarin zij handhaving vroegen tegen het gebruik van het platte dak als dakterras, ook als bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning moest worden beschouwd.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 20 augustus 2011 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief geen duidelijke verwijzing naar de omgevingsvergunning bevatte en dat het bezwaar van 13 oktober 2011 te laat is ingediend. De Raad van State bevestigt dat het college op de juiste wijze heeft bekendgemaakt dat de omgevingsvergunning was verleend en dat de termijn voor het indienen van bezwaar correct is toegepast.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van het platte dak als dakterras. Appellanten stellen dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De Raad van State oordeelt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het platte dak als dakterras niet in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen bouwkundige voorzieningen op het dakterras aanwezig zijn die een omgevingsvergunning vereisen.

Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307479/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 juni 2013 in zaak nr. 12/614 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een afloopbeveiliging op het perceel [locatie 1] te Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het dak van de aanbouw op het perceel.
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 16 augustus 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk, en het door hen tegen het besluit van 31 augustus 2011 gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2014, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp en ing. M.H.J.M. Creuwels, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een afloopbeveiliging, tevens aangeduid als balustrade, ter begrenzing van het dakterras op het platte dak van de aanbouw op het perceel. [appellanten] wonen op het naastgelegen perceel [locatie 2].
Met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hun bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Zij voeren daartoe aan dat uit hun brief van 20 augustus 2011, waarin zij het college verzoeken handhavend op te treden tegen het gebruik van het platte dak als dakterras, duidelijk blijkt dat deze brief tevens bedoeld was als bezwaarschrift tegen het besluit van 16 augustus 2011. De brief is een herhaling van het handhavingsverzoek van 4 maart 2011 en dat verzoek was tevens gericht tegen de afloopbeveiliging, aldus [appellanten]. Ook is de rechtbank volgens hen ten onrechte niet ingegaan op hun stelling dat in de brief van het college van 31 augustus 2011 geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen, zodat een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij afdeling 3.4 van de Awb daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.8 geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
2.2. De brief van 20 augustus 2011 bevat het verzoek van [appellanten] aan het college om handhavend op te treden tegen het gebruik van het platte dak als dakterras vanwege de overlast die zij daarvan stellen te ondervinden. Uit de onderwerpsregel noch uit de tekst van de brief valt af te leiden dat deze is bedoeld als bezwaarschrift tegen het besluit van het college van 16 augustus 2011. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat [appellanten] bij brief van 13 oktober 2011 bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2011 en dat dit bezwaarschrift te laat is ingediend. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat in het bezwaarschrift van 13 oktober 2011 expliciet is vermeld dat dit is gericht tegen zowel de verleende omgevingsvergunning als tegen de weigering van het college om handhavend op te treden en dat een verwijzing naar een reeds bij brief van 20 augustus 2011 gemaakt bezwaar daarin ontbreekt.
Het besluit van 16 augustus 2011 is voorbereid met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo, zodat het college ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo van dit besluit mededeling diende te doen op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 van de aanvraag had kennis gegeven. Het college heeft van het besluit van 16 augustus 2011 met toepassing van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.8 van de Wabo op 2 september 2011 mededeling gedaan in een plaatselijke krant. In die publicatie is onder meer de bekendmakingsdatum van het besluit vermeld, alsmede de mededeling dat belanghebbenden binnen een termijn van zes weken na die datum, tegen dat besluit bezwaar kunnen maken. Het college heeft aldus op voldoende kenbare wijze van de verleende omgevingsvergunning mededeling gedaan. In de omstandigheid dat [appellanten] geen kennis hebben genomen van deze publicatie, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Met betrekking tot het betoog dat in het besluit van 31 augustus 2011 een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, wordt overwogen dat dit betoog feitelijke grondslag mist, nu in dat besluit een rechtsmiddelenclausule is opgenomen.
Het betoog faalt.
Met betrekking tot de weigering handhavend op te treden
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum-Binnenstad/Centrum-Binnenstad herziening 1995" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Centrumgebied".
Ingevolge artikel 3, onder I, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de bestemmingskaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor onder meer wonen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, wordt in deze voorschriften onder bouwlaag verstaan, een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder. Het souterrain c.q. de kelder en de kap worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder c, voor zover hier van belang, mag de hoogte van bijgebouwen maximaal 1 bouwlaag bedragen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college tot handhavend optreden bevoegd was. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het platte dak als dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft volgens hen niet onderkend dat door dat gebruik een tweede bouwlaag wordt gecreëerd, zodat in strijd wordt gehandeld met artikel 7, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften.
4.1. Uit de planvoorschriften kan niet worden afgeleid dat het gebruik van het platte dak als dakterras met het bestemmingsplan in strijd is. Ter zitting is voorts gebleken dat, afgezien van de afloopbeveiliging waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 2.1. is overwogen, onherroepelijk is, zich op het dakterras geen bouwkundige voorzieningen bevinden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het platte dak als dakterras. Hetgeen [appellanten] voor het overige betogen behoeft geen bespreking, nu deze betogen erop neerkomen dat volgens hen het gebruik van het platte dak als dakterras niet is toegestaan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
407-619.