ECLI:NL:RVS:2014:212

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201211940/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot oplegging van bestuursdwang op basis van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 november 2012. De burgemeester van Leiden had op 10 februari 2012 besloten om een pand, waar [bedrijf] is gevestigd, te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in het pand, wat leidde tot de conclusie dat deze drugs bestemd waren voor de handel. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2012. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als de burgemeester vertegenwoordigd. De Afdeling overwoog dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang op te leggen, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs die ver boven de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik lag. [appellante] betoogde dat de rechtbank had miskend dat artikel 13b van de Opiumwet niet van toepassing was, maar de Afdeling oordeelde dat het aan [appellante] was om aan te tonen dat de drugs voor eigen gebruik waren, wat niet was gebeurd.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van de burgemeester zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201211940/1/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 november 2012 in zaak nr. 12/6233 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft de burgemeester met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet besloten om het pand aan de [locatie] te Leiden (hierna: het pand), alwaar [bedrijf] is gevestigd, met ingang van 17 februari 2012 voor de duur van 12 maanden gesloten te houden en de kosten van deze sluiting te verhalen op de overtreders.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.M. McKernan, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Lever en E. Kok, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie Hollands Midden van 17 augustus 2011, het proces-verbaal van doorzoeking van het pand van 5 juli 2011 en het proces-verbaal van inbeslagneming van 5 juli 2011 volgt dat op die datum bij doorzoeking van het pand 237,1 gram van een stof is aangetroffen, welke stof blijkens het proces-verbaal van 15 juli 2011 van een cannabis-test positief is getest op hennep/hasjish. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat op 5 juli 2011 een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet in het pand aanwezig was en dat dit middel, gezien de hoeveelheid, bestemd was voor de handel. De burgemeester was derhalve bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ingevolge artikel 13b van de Opiumwet, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 13b van de Opiumwet in dit geval toepassing mist. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling volgt dat volgens [appellante] deze bepaling slechts van toepassing is op illegale verkooppunten van drugs. Het aantreffen van een grotere dan een gedoogde hoeveelheid drugs voor eigen gebruik is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet onvoldoende, aldus [appellante].
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201300186/1/A3 overweegt de Afdeling dat, bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende van het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Nu de op 5 juli 2011 aangetroffen hoeveelheid ruimschoots de hoeveelheid van maximaal 0,5 gram onderscheidenlijk 5 gram die door het Openbaar Ministerie als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt overschrijdt en [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid voor eigen gebruik is, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de op 5 juli 2011 aangetroffen hoeveelheid bestemd was voor de handel. De Afdeling neemt hierbij voorts in aanmerking dat de stof is aangetroffen in een growshop en niet in een woning.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in dit geval bevoegd was tot oplegging van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 13b van de Opiumwet.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. [appellante] voert hiertoe aan dat de burgemeester heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar de verklaring van de exploitant van [bedrijf] dat de aangetroffen stof mogelijk een ‘sample’ is dat hij van een leverancier toegestuurd heeft gekregen.
4.1. De door [appellante] bedoelde verklaring bevindt zich niet bij de stukken. Indien een dergelijke verklaring is afgelegd, bevestigt dat de aanwezigheid van een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet op 5 juli 2011 en noopte die verklaring niet tot nader onderzoek. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van 11 juni 2012 onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op 15 juli 2011 verrichte cannabis-test ondeugdelijk was.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
382-797.