ECLI:NL:RVS:2014:2129

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201311012/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden bij vermeende overtredingen bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 24 oktober 2013 het beroep van [appellant A] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden gegrond verklaarde. Het college had op 23 april 2012 het verzoek van [appellant A] om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen op een perceel in Hoogblokland afgewezen. Na een bezwaarprocedure en een tussenuitspraak van de rechtbank, waarin het college werd opgedragen om een gebrek in het besluit te herstellen, werd het besluit van 15 augustus 2012 door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit werden in stand gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2014 behandeld. [appellant A] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, omdat het controlerapport dat door de gemeente was opgesteld onvolledig en onzorgvuldig zou zijn. [appellant A] stelde dat er op het perceel wel degelijk overtredingen van het bestemmingsplan of milieuregelgeving waren, maar de Afdeling oordeelde dat het controlerapport voldoende zorgvuldigheid en objectiviteit vertoonde. Het rapport toonde aan dat er geen overtredingen waren geconstateerd en dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 augustus 2012 terecht in stand waren gelaten.

Het hoger beroep van [appellant B] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit op bezwaar. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevallen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2014.

Uitspraak

201311012/1/A4.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2013 in zaak nr. 12/1212 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 heeft het college het verzoek van [appellant A] om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen op het perceel [locatie] te Hoogblokland (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 30 mei 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van die uitspraak het daarin genoemde gebrek in het besluit van 15 augustus 2012 te herstellen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2013 heeft het college ter herstel van het besluit van 15 augustus 2012 nadere stukken bij de rechtbank ingediend.
Bij uitspraak van 24 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant A] tegen het besluit van 15 augustus 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2014, waar [appellant A], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.C.J. Valke, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Ingevolge artikel 6:24 is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
1.1. [appellant B] heeft anders dan [appellant A] geen bezwaar gemaakt. Evenmin heeft zij tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat dit achterwege blijven van bezwaar en beroep [appellant B] redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dit leidt er ingevolge artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb toe dat [appellant B] geen hoger beroep kon instellen. Het hoger beroep van [appellant B] is niet-ontvankelijk.
2. [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 augustus 2012 in stand heeft gelaten. De rechtbank had zich daarbij niet mogen baseren op het bij brief van 21 juni 2013 ingediende controlerapport van 10 juni 2013 en evenmin op de eveneens bij die brief ingediende stallijsten.
Het controlerapport is volgens [appellant A] onvolledig en onzorgvuldig opgesteld. [appellant A] voert aan dat uit het rapport niet blijkt dat alle stallen zijn gecontroleerd, dat op het perceel uitsluitend agrarische activiteiten worden uitgevoerd en uitsluitend agrarische materialen aanwezig zijn en evenmin dat er geen olietank aanwezig is. Verder biedt het rapport geen uitsluitsel over de opslag van zout in de winterperioden, aldus [appellant A].
2.1. Voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 15 augustus 2012 in stand kon laten, is van belang of zich ten tijde van het doen van de uitspraak van de rechtbank op het perceel overtredingen van het bestemmingsplan of milieuregelgeving voordeden.
Het controlerapport van 10 juni 2013 is opgesteld door een daartoe aangewezen gemeentelijke toezichthouder. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat bij de uitvoering van de controle en het opstellen van het controlerapport niet de nodige zorgvuldigheid en objectiviteit zijn betracht. Uit het controlerapport en de daarbij gevoegde foto's blijkt dat het onderzoek zich heeft uitgestrekt over het gehele perceel, inclusief de opstallen. Uit het controlerapport blijkt dat op het perceel geen overtredingen van het geldende bestemmingsplan of de milieuregelgeving zijn geconstateerd. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich desondanks overtredingen voordeden.
Uit de stallijsten blijkt dat ten tijde van belang geen mannelijk vee op het perceel aanwezig was. De door [appellant A] ingebrachte foto’s van het vee doen hier niet aan af, reeds omdat deze foto’s ongedateerd zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank op basis van het controlerapport en de stallijsten de rechtsgevolgen van het besluit van 15 augustus 2012 in stand kunnen laten.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
190-811.