ECLI:NL:RVS:2014:2142

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201401347/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geding over bestemmingsplan Scheveningen Haven

Op 4 juni 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Scheveningen Haven". Dit bestemmingsplan werd op 28 november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Den Haag. Tegen dit besluit hebben twee verzoekers, [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2], beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 13 mei 2014, waar beide verzoekers vertegenwoordigd waren door hun advocaten en deskundigen, evenals de raad van de gemeente Den Haag en andere belanghebbenden.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. [verzoekers sub 1], bestaande uit een visverwerkingsbedrijf en een groothandel in vis, hebben bezorgdheid geuit over de impact van het bestemmingsplan op hun bedrijfsvoering, met name door de nabijheid van gevoelige bestemmingen. De raad heeft echter verklaard dat er geen omgevingsvergunningen zullen worden aangevraagd en geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

[verzoekster sub 2], eigenaar van twee bedrijven, heeft ook bezwaren geuit over de bestemmingen in het plan en de mogelijke verkeersoverlast. De raad heeft bevestigd dat [bedrijf A] op zijn huidige locatie kan blijven staan totdat er een uitspraak is gedaan. Gezien de verklaringen van de raad en de afwezigheid van spoedeisend belang, heeft de voorzitter beide verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.

Uitspraak

201401347/2/R6.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1 A] en [verzoekster sub 1 B], beide gevestigd te Den Haag (hierna: [verzoekers sub 1]),
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te Den Haag, en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster sub 2]),
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Scheveningen Haven" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2] beroep ingesteld.
[verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 mei 2014, waar [verzoekers sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.A.A. van Wakeren en ing. F.B. Geers, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. W. Sakulin, advocaat te Rotterdam en ing. P.J.P. Hommel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, mr. J.H. Geerdink, beiden advocaat te Den Haag, bijgestaan door ing. E. Been en ing. J. Jansen, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de naamloze vennootschap ASR Vastgoed ontwikkeling N.V., vertegenwoordigd door mr. H. Seesink en drs. A. Ophoff, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, bijgestaan door H. Borsje en M. Zaadhof, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in verschillende nieuwe ontwikkelingen in en rondom de haven van Scheveningen.
[verzoekers sub 1]
3. [verzoekster sub 1 A] exploiteert een visverwerkingsbedrijf inclusief visrokerij en [verzoekster sub 1 B] een groothandel in vis, schaal- en weekdieren. [verzoekers sub 1] kunnen zich niet vinden in de niet-bedrijfsmatige ontwikkelingen in het plangebied en richten zich tegen de bestemmingen "Gemengd-5", "Gemengd-6" en "Verkeer-straat" ter plaatse van de Visafslagweg en voorts tegen de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - oeververbinding".
[verzoekers sub 1] vrezen voor de bereikbaarheid van hun bedrijven en voor een beperking van hun bedrijfsvoering ten gevolge van de in het plan voorziene gevoelige bestemmingen, die volgens hen op te korte afstand van de bestaande bedrijvigheid zijn voorzien.
3.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat alle in het noordelijk havengebied gelegen gronden in eigendom zijn van de gemeente Den Haag en dat de erfpachters van deze gronden een overeenkomst hebben met [belanghebbende], die door het Viscluster is geselecteerd als de ontwikkelaar van het noordelijk havengebied. Ter zitting hebben de raad en [belanghebbende] verklaard dat met betrekking tot de plandelen waar [verzoekers sub 1] zich tegen richten, geen omgevingsvergunningen zullen worden aangevraagd en geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden, totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
3.2. Gelet op het voorgaande ontbreekt het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekers sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
[verzoekster sub 2]
4. [verzoekster sub 2] is eigenaar van [bedrijf A] en [bedrijf B]. [verzoekster sub 2] kan zich niet vinden in het plan aangezien [bedrijf A] daarin niet als zodanig is bestemd. Ook kan zij zich niet vinden in het plan voor zover daarin een deel van [bedrijf B] volgens haar niet als zodanig is bestemd. [verzoekster sub 2] stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen en dat de verlegging van de hellingbaan naar de plaats waar [bedrijf A] staat, niet noodzakelijk is. [verzoekster sub 2] vreest dat zodra het plan in werking treedt, verkeersoverlast ten gevolge van de in het plan opgenomen ontwikkelingen zal ontstaan.
4.1. De raad heeft met betrekking tot [bedrijf A] ter zitting verklaard dat [bedrijf A] in ieder geval totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure op de huidige plaats kan blijven staan.
Voor zover [verzoekster sub 2] vreest voor verkeersoverlast in de omgeving van [bedrijf A] en [bedrijf B] heeft de raad heeft ter zitting toegelicht dat ter plaatse werkzaamheden staan gepland die te maken hebben met het verleggen van de hellingbaan en de bouw van het appartementencomplex De Havenmeester. Niet in geschil is dat de bouw van dat appartementencomplex, inclusief rooilijnverlegging over de bestaande hellingbaan heen, al was opgenomen in het bestemmingsplan "Scheveningen Haven" uit 1998. Voorts is niet in geschil dat de bouwvergunning voor De Havenmeester onherroepelijk is.
De raad en [belanghebbende] hebben ter zitting verklaard dat totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure geen omgevingsvergunningen op grond van het bestemmingsplan "Scheveningen Haven" zullen worden aangevraagd en dat geen feitelijke werkzaamheden zullen worden verricht op grond van dat plan.
4.2. Aangezien totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure ten gevolge van het bestreden bestemmingsplan "Scheveningen Haven", gelet op de verklaring van de raad en [belanghebbende] ter zitting, geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden en nu de raad voorts ter zitting heeft verklaard dat [bedrijf A] totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure op de huidige plaats kan blijven staan, ontbreekt het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet daarop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekster sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van 4 juni 2014
w.g. Parkins-de Vin w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
431-731.