ECLI:NL:RVS:2014:2144

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201402003/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • N.T. Zijlstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Kloosterweg 71 te Waalwijk

Op 3 juni 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Kloosterweg 71". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Waalwijk op 19 december 2013, voorziet in de nieuwvestiging van een café-restaurant met terras in een kinderrijke woonbuurt. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan, zoals een toename van verkeersbewegingen, parkeerproblemen en waardedaling van hun eigendommen door overlast van het café-restaurant.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 mei 2014. De raad was vertegenwoordigd door mr. M. de Vries. Tijdens de zitting is ook S. IJsseldijk, bijgestaan door H. de Jongh, als partij gehoord. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat het plan 27 parkeerplaatsen op eigen terrein voorziet, wat voldoet aan de gemeentelijke parkeernota. Ook is er een akoestisch onderzoek verricht, waaruit blijkt dat de geluidniveaus niet onaanvaardbaar zijn.

De voorzitter concludeert dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de realisering van het café-restaurant. Hij ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemprocedure anders zal uitvallen. Daarom heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.

Uitspraak

201402003/2/R3.
Datum uitspraak: 3 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker A], wonend te Waalwijk,
2. [verzoeker B], wonend te Waalwijk,
en
de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kloosterweg 71" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Vries, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting S. IJsseldijk, bijgestaan door H. de Jongh, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker A] en [verzoeker B] richten zich met hun verzoek tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van het perceel Kloosterweg 71 en beogen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen. Zij betogen dat het plan ten onrechte voorziet in nieuwvestiging van een café-restaurant met terras midden in een kinderrijke woonbuurt. Het plan zal volgens hen een bovenmatig aantal verkeersbewegingen en parkeerproblemen tot gevolg hebben. Ook vrezen zij voor waardedaling van hun eigendommen als gevolg van overlast van het café-restaurant. Volgens hen is bij de vaststelling van het plan geen rekening gehouden met hun belangen en strijdt het plan bovendien met het gemeentelijke beleid.
3. Naar uit de plantoelichting blijkt, zijn in het plan 27 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien en wordt daarmee voldaan aan de normen van de gemeentelijke Parkeernota. Niet aannemelijk is dat de parkeerdruk ter plaatse door het plan in enige mate van betekenis zal toenemen.
Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek verricht, waarbij mede de verkeersbewegingen van en naar het café-restaurant en het stemgeluid van bezoekers zijn meegenomen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de raad zich bij het vaststellen van het plan niet op de daarin beschreven geluidniveaus heeft mogen baseren. Volgens het rapport is van aantasting van het woon- en leefklimaat ten gevolge van toename van het aantal verkeersbewegingen geen sprake. Met betrekking tot het te verwachten geluidniveau van stemgeluid van personen op het terras overweegt de voorzitter dat de gronden ingevolge artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels pas als terras in gebruik genomen mogen worden nadat een afschermende voorziening is aangebracht. Hiervan kan, naar de raad heeft verklaard, enige geluidafschermende werking worden verwacht, zodat de feitelijke situatie naar verwachting gunstiger is dan die waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan.
Gelet op het beperkte aantal avonden dat van het terras gebruik zal kunnen worden gemaakt en de maatregelen ter voorkoming van overlast in de omgeving, waaronder beperkte openingstijden en een verbod van het houden van bruiloften, feesten en partijen, verwacht de voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het plan zal leiden tot een zodanige overlast ter plaatse van de percelen van [verzoeker A] en [verzoeker B], dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. In dat verband acht de voorzitter tevens van belang dat de woningen van verzoekers op enkele tientallen meters afstand van de locatie van het café-restaurant liggen.
De voorzitter ziet evenmin grond voor de verwachting dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat een eventuele waardevermindering van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] zodanig zal zijn, dat de raad bij de afweging van de belangen daaraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het café-restaurant gemoeid zijn.
3.1. Ook in de overige gronden die aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Om die reden ziet hij aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3.2. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014
240.