ECLI:NL:RVS:2014:2145

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201401784/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • N.T. Zijlstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Babyloniënbroek

Op 3 juni 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Babyloniënbroek, en de raad van de gemeente Aalburg. Het verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan "Babyloniënbroek" door de raad op 17 december 2013. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zich niet kon verenigen met de plannen die een woning aan de [locatie 1] mogelijk maken. Hij betoogde dat de wijziging ten opzichte van het vorige plan ingrijpend was en dat er geen aantoonbare behoefte aan dit type woning bestond. Bovendien stelde hij dat het plan zou leiden tot ernstige aantasting van zijn uitzicht, privacy en woon- en leefklimaat.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar de verzoeker werd bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum en de raad werd vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en A.J. Muijen. De voorzitter overwoog dat de raad de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure correct had doorlopen en dat er geen verplichting bestond om de wijziging met omwonenden te bespreken. De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de aantasting van het uitzicht en de privacy van de verzoeker niet zodanig was dat het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien.

De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de bezwaren van de verzoeker niet voldoende onderbouwd waren en de belangen van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet tot bescherming van de verzoeker strekten. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zou blijven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.

Uitspraak

201401784/2/R3.
Datum uitspraak: 3 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Babyloniënbroek, gemeente Aalburg,
en
de raad van de gemeente Aalburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Babyloniënbroek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en A.J. Muijen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door ir. F. Ruiter, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] kan zich niet met het plan verenigen voor zover dat voorziet in een woning aan de [locatie 1] en beoogt onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen.
Hij betoogt allereerst dat de wijziging ten opzichte van het vorige plan zodanig ingrijpend is dat deze met omwonenden besproken had moeten worden, dat er geen aantoonbare behoefte aan dit type woning bestaat en dat het plan op dit punt uitsluitend is ingegeven door eigenbelang en financiële motieven van de gemeente.
Volgens [verzoeker] zal het plan voorts tot ernstige aantasting van uitzicht, privacy en woon- en leefklimaat van zijn woning aan de [locatie 2] leiden. Hij betoogt in dat verband dat de Afdeling bij haar uitspraak van 2 april 2008, in zaak nr. 200702948/1 over het voormalige bestemmingsplan van de gemeente Aalburg de bouw van een achttal woningen aan de Broeksehof aanvaardbaar heeft geacht op grond van de overweging dat niet de woningen, maar slechts de tuinen daarvan deels aan zijn tuin grensden. Volgens [verzoeker] is bij het plan in afwijking van die uitspraak, zonder afweging van zijn belangen en in strijd met de uitgangspunten die destijds bij de projectie van de genoemde woningen zijn gehanteerd, op de resterende kavel een extra woning in zijn achtertuin mogelijk gemaakt.
De nieuwe woning is bovendien ten onrechte voorzien op een te korte afstand van de kwekerij aan de Broeksestraat 20 en binnen de geurcontour van de veehouderij aan de Broeksestraat 30, aldus [verzoeker].
3. Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] dat de bestemmingswijziging ten opzichte van het vorige plan zodanig ingrijpend is dat deze met omwonenden had moeten worden besproken, overweegt de voorzitter dat daartoe op grond van de Wet ruimtelijke ordening geen verplichting bestaat. Ook overigens is niet gebleken dat de raad de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure niet juist heeft doorlopen.
Vast staat voorts dat op de woning [locatie] reeds een optie tot koop is verleend, zodat ook het betoog over een mogelijk gebrek aan vraag naar een dergelijke woning faalt.
De voorzitter acht bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de raad in verband met financiële belangen die bij de vaststelling van het plan een rol zouden spelen of anderszins onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoeker].
Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich voorts bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht, de privacy en het woon- en leefklimaat van [verzoeker] door de woning aan de [locatie 1] niet zodanig zal zijn dat van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de afstand van de woning van [verzoeker] tot de in geding zijnde woning tenminste 75 meter betreft, dat van een vrij uitzicht in de huidige situatie al geen sprake is door de aanwezigheid van een bijgebouw op zijn eigen perceel en erfafscheidingen op de tussenliggende percelen, en dat vrij uitzicht ook onder het vigerende bestemmingsplan niet was gegarandeerd vanwege de mogelijkheid van de bouw van bijgebouwen in de achtertuinen van die tussenliggende percelen.
De uitspraak van de Afdeling waarop [verzoeker] zich beroept kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat elke toename van het aantal woningen ter plaatse vanuit een oogpunt van uitzicht, de privacy en het woon- en leefklimaat van [verzoeker] voortaan zonder meer onaanvaardbaar zou zijn. De voorzitter merkt daarbij tevens op dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
3.1. De voorzitter overweegt voorts dat ingevolge artikel 8:69a van de Awb de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Met betrekking tot het betoog over de afstand van de te realiseren woning tot omliggende bedrijven en de daarmee samenhangende mogelijke belemmering van de bedrijfsvoering van die bedrijven en/of aantasting van het woon- en leefklimaat bij de woning, wordt overwogen dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het belang van [verzoeker]. Het belang van [verzoeker] is gelegen in het behouden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn eigen perceel. De belangen van de bedrijfsvoering van de kwekerij en veehouderij aan de Broeksestraat 20 en Broeksestraat 30 en een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker], zodat zijn betoog, wat daar verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het besluit kan leiden. Daarom ziet de voorzitter af van inhoudelijke bespreking van hetgeen [verzoeker] ter zake aanvoert.
3.2. Ook in de overige gronden die [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Om die reden ziet hij aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014
240.