ECLI:NL:RVS:2014:2149

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201402398/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M. Priem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening locatie

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie]" dat op 28 januari 2014 door de raad van de gemeente Wierden is vastgesteld. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Hoge Hexel, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 20 mei 2014 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door M. Stevens-Welleweerd. Tijdens de zitting is ook een belanghebbende gehoord.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel over het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat de afstand van de verzoekers tot het plangebied, respectievelijk 800 meter en 1 kilometer, te groot is om te concluderen dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoekers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hun belangen rechtstreeks door het besluit worden geraakt.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter geconcludeerd dat de Afdeling in de bodemprocedure waarschijnlijk zal oordelen dat de verzoekers geen belanghebbenden zijn en dat zij derhalve geen beroep kunnen instellen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014.

Uitspraak

201402398/2/R1.
Datum uitspraak: 2 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door M. Stevens-Welleweerd, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in uitbreiding van [activiteitencentrum] dat is gevestigd aan de [locatie].
3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.1. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op ongeveer 800 m onderscheidenlijk 1 km van het plangebied. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt is deze afstand naar het oordeel van de voorzitter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
Gelet hierop acht de voorzitter aannemelijk dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat [verzoeker A] en [verzoeker B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014
646.