ECLI:NL:RVS:2014:2154

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201402999/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en termijnoverschrijding beroepschrift

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 2 april 2014 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De intrekking van de verblijfsvergunning vond plaats bij besluit van 14 februari 2012. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroepschrift te laat is ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is overschreden. De vreemdeling heeft pas op 4 oktober 2013 een beroepschrift ingediend, terwijl de termijn vier weken bedraagt volgens artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet heeft bezien of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen, zoals eerder is overwogen in het arrest Bahaddar van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 487,00, waarover de rechtbank zal beslissen.

Uitspraak

201402999/1/V4.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 2 april 2014 in zaak nr. 13/28266 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2012 heeft de minister de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
2.2. Nu de vreemdeling eerst op 4 oktober 2013 een beroepschrift heeft ingediend tegen het besluit van 14 februari 2012 heeft hij voormelde termijn overschreden.
Uit hetgeen onder 1. is overwogen volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.3. Het vorenstaande laat echter onverlet dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 april 2014 in zaak nr. 201310204/1/V2), onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45; hierna: het arrest Bahaddar), de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet toe te passen.
2.4. De rechtbank heeft ten onrechte niet kenbaar bezien of hetgeen de vreemdeling tijdens zijn asielprocedures naar voren heeft gebracht, alsmede hetgeen hij tijdens het gehoor op 3 februari 2014 heeft verklaard over de problemen met de Soedanese veiligheidsdienst, grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar, en aldus of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als voormeld voordoen, die het noodzakelijk maken dat artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 niet aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 2 april 2014 in zaak nr. 13/28266;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
301-775.