ECLI:NL:RVS:2014:2178

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201305509/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Verheij
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers voor tolk Nederlands <-> Papiamento

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 mei 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) als tolk Nederlands <-> Papiamento. De minister van Veiligheid en Justitie had op 9 mei 2012 het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv). De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet kon worden ingeschreven omdat zij niet beschikte over de benodigde getuigschriften en dat er geen toetsen beschikbaar waren voor de talencombinatie Nederlands <-> Papiamento. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om het verzoek van [appellante] niet voor te leggen aan de commissie btv, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij het Nederlands op C1-niveau beheerst.

Tijdens de zitting op 23 april 2014 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aan de vereisten voldeed. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij het Nederlands op C1-niveau beheerst. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305509/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Puttershoek, gemeente Binnenmaas,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2013 in zaak nr. 12/1161 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft de minister het verzoek van [appellante] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) als tolk Nederlands <-> Papiamento afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. F. Kabbouti, beiden werkzaam voor de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient een tolk om voor inschrijving in het Rbtv in aanmerking te komen te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur in het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur in het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: commissie btv).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie btv belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1° een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2° een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3° een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij anderszins kan aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan een tolk, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolkopleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk in de betreffende talencombinatie en vaardigheid een tolktoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan de Raad voor Rechtsbijstand, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv. Daartoe moet de tolk aantonen:
- te beschikken over hbo-werk en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk in de betreffende vaardigheid en talencombinatie en
- scholing te hebben gevolgd om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat [appellante] niet op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv in het Rbtv kon worden ingeschreven, omdat zij niet beschikt over een getuigschrift als bedoeld in dat artikelonderdeel. Eveneens is niet in geschil dat er nog geen toetsen beschikbaar zijn voor de talencombinaties Nederlands <-> Papiamento. Voorts heeft de minister in redelijkheid kunnen nalaten haar verzoek aan de commissie btv voor te leggen, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het Nederlands op C1-niveau (hbo-niveau) beheerst, aldus de rechtbank.
In een overweging ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] met de door haar overgelegde verklaringen een afdoende onderbouwde omschrijving heeft gegeven van haar (tolk)werkzaamheden. Aangezien de minister heeft gesteld dat voor het goed functioneren als tolk minimaal een hbo-werk- en denkniveau is vereist en uit de overgelegde verklaringen is gebleken dat [appellante] al jaren naar tevredenheid als tolk heeft opgetreden, volgt daaruit in beginsel dat zij beschikt over minimaal een hbo-werk- en denkniveau, aldus de rechtbank. Voorts acht de rechtbank, nu niet in geschil is dat er geen toets voor het Papiamento op C1-niveau bestaat, de stelling van [appellante] dat het ook mogelijk moet zijn om op andere wijze de beheersing van het Papiamento op het vereiste niveau aan te tonen, niet op voorhand onjuist.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft aangetoond dat zij het Nederlands op C1-niveau beheerst. Daarbij heeft de rechtbank niet onderkend dat het Bureau btv haar te laat te kennen heeft gegeven dat een C1-niveau voor enkel spreken en luisteren niet voldoende is voor inschrijving in het Rbtv. Voorts heeft de rechtbank haar ter zitting gegeven antwoorden in de aangevallen uitspraak niet correct weergegeven, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201103750/1/A3), vloeit uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voort dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst. In die uitspraak is voorts overwogen dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen.
3.2. [appellante] heeft verwezen naar een voetnoot op de website van Bureau btv. Die voetnoot luidde als volgt: "ERK staat voor het Europese Referentiekader voor Talen. Dit Europese raamwerk kent 6 beheersingsniveaus; van basisgebruiker tot near-native. Het minimaal vereiste C1-niveau betreft de vaardigheden lezen, luisteren, spreken, schrijven. Voor talen/dialecten die geen geschreven standaard hebben, en waarvoor derhalve alleen inschrijving als tolk openstaat, wordt ten minste C1-niveau voor de vaardigheden spreken en luisteren vereist."
Niet in geschil is dat [appellante] slechts een rapportage heeft overgelegd over haar taalbeheersing voor spreken en luisteren. Ter zitting bij de Afdeling is voorts gebleken dat evenmin in geschil is dat het Nederlands een geschreven standaard kent en [appellante] derhalve ook de onderdelen lezen en schrijven op C1-niveau (hbo-niveau) dient te beheersen voor inschrijving als tolk in het Rbtv. Dat de rechtbank daarbij tevens heeft overwogen dat zij geen toets voor de vaardigheden lezen en schrijven heeft willen doen, staat daar los van en leidt, ook als juist is, zoals door [appellante] is betoogd, dat zij wel een dergelijke toets heeft willen doen, niet tot een ander oordeel. Voorts heeft het Bureau btv niet onredelijk laat op haar vraag gereageerd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond het Nederlands op C1-niveau te beheersen, nu zij dit niet met stukken heeft onderbouwd.
Het betoog faalt.
4. Hetgeen [appellante] betoogt over de mogelijkheid voor het aantonen van haar taalbeheersing van het Papiamento op C1-niveau ziet op een overweging ten overvloede in de aangevallen uitspraak, die niet dragend is voor de beslissing in die uitspraak. Voor zover [appellante] heeft beoogd tegen die overweging op te komen, kan dat reeds daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellante] hieromtrent heeft betoogd geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. R.F.B. van Zutphen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
176-773.