ECLI:NL:RVS:2014:2183

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201305313/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Centrum, Grave en de ontvankelijkheid van beroep door besloten vennootschappen

Op 18 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschappen [appellante A] en Scheepswerf Grave Holding B.V. en de raad van de gemeente Grave. De zaak betreft het bestemmingsplan "Centrum, Grave", dat op 26 maart 2013 door de raad is vastgesteld. De besloten vennootschappen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de raad een verweerschrift en een nader stuk heeft ingediend. De zaak is ter zitting behandeld op 1 november 2013, waarbij de besloten vennootschappen vertegenwoordigd waren door ing. R.G.G. van Kessel en de raad door mr. Th. Liebregts en mr. A.G. Schlösser.

In een tussenuitspraak van 24 december 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken de gebreken in het besluit van 26 maart 2013 te herstellen. De raad heeft op 18 februari 2014 een gewijzigd besluit genomen, maar de besloten vennootschappen hebben hiertegen opnieuw bezwaren geuit. De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep van de besloten vennootschappen, voor zover gericht tegen de begrenzing van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", niet-ontvankelijk is, omdat dit niet steunt op bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen.

De Afdeling heeft echter ook geoordeeld dat het besluit van 26 maart 2013, voor zover het betreft bepaalde artikelen van de planregels, in strijd met de zorgvuldigheid is vastgesteld. Het beroep van de besloten vennootschappen is, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de planologische regeling aan te passen, zodat ook binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan. De uitspraak heeft geleid tot een aanpassing van de planregels, waarbij de raad is opgedragen om deze aanpassing binnen vier weken te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 juni 2014, en de raad van de gemeente Grave is opgedragen om het griffierecht aan de besloten vennootschappen te vergoeden.

Uitspraak

201305313/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en Scheepswerf Grave Holding B.V. (hierna tezamen: de besloten vennootschappen), gevestigd te Grave,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Grave,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum, Grave" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschappen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar de besloten vennootschappen, vertegenwoordigd door ing. R.G.G. van Kessel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Th. Liebregts, advocaat te Nijmegen, en mr. A.G. Schlösser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 24 december 2013, in zaak nr. 201305313/1/R3, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 26 maart 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de raad het besluit van 26 maart 2013 gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de besloten vennootschappen een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in overweging 2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het beroep van de besloten vennootschappen, voor zover gericht tegen de begrenzing in de zuidwestelijke hoek van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Maaskade 28, niet op bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen steunt en derhalve niet-ontvankelijk is. De besloten vennootschappen voeren in hun zienswijze over het besluit van 18 februari 2014 hiertegen bezwaren aan. De Afdeling kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan en het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat binnen de wateren met de aanduidingen "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" en "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" geen werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan, terwijl de raad dit wel heeft beoogd. In de planregels is voorts niet verankerd dat het resterende gedeelte van het drijvend dok in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" mag drijven en dat bijbehorende werkzaamheden ter plaatse zijn toegestaan, terwijl de raad dit ook heeft beoogd. Gelet hierop is het besluit van 26 maart 2013, voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 1, 2 en 4, van de planregels, in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.
3. Het beroep van de besloten vennootschappen is, voor zover ontvankelijk, gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd.
4. Voor zover hier van belang heeft de Afdeling bij de tussenuitspraak de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de planologische regeling met inachtneming van overweging 5.3 zodanig aan te passen dat ook binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan.
5. De raad heeft bij besluit van 18 februari 2014 naar aanleiding van de tussenuitspraak het plan gewijzigd vastgesteld door, voor zover hier van belang, artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels gewijzigd vast te stellen. Het beroep van de besloten vennootschappen wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 februari 2014.
6. De besloten vennootschappen voeren aan dat artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels het aanmeren van schepen buiten het botenhuis en werkzaamheden aan die schepen ten onrechte niet toestaat.
6.1. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, van de planregels zijn voorzieningen ten behoeve van de bestaande scheepswerf uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen: "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", "specifieke vorm van water - scheepswerf 2", "specifieke vorm van water - scheepswerf 3" en "specifieke vorm van water - scheepswerf 4", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
(…);
4. "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" uitsluitend een botenhuis en het daarin aanmeren van schepen met bijbehorende werkzaamheden en werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan.
6.2. De Afdeling stelt vast dat in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels de zinsnede "en werkzaamheden aan schepen" is toegevoegd en deze bepaling in zoverre gewijzigd is vastgesteld. Gelet op het woord "daarin" staat de planregel het aanmeren van schepen buiten het botenhuis en de werkzaamheden aan die schepen niet toe. Uit overweging 5.3 van voornoemde tussenuitspraak en het raadsvoorstel tot aanpassing van het besluit van 26 maart 2013 blijkt dat de raad echter heeft beoogd om in alle specifieke wateren, dus ook in de wateren buiten het botenhuis, mits gelegen binnen de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 4", werkzaamheden aan schepen, en daarmee ook het aanmeren van schepen, toe te staan. Gelet hierop is het besluit van 18 februari 2014, voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels, in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.
6.3. Het van rechtswege ontstane beroep van de besloten vennootschappen tegen het besluit van 18 februari 2014 is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
6.4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels zelf voorziend aan te passen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 18 februari 2014 voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het gelet op de geringe wijziging van de betreffende planregel, alsmede de ligging en beperkte oppervlakte van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" niet aannemelijk dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Grave van 26 maart 2013, voor zover gericht tegen de begrenzing in de zuidwestelijke hoek van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Maaskade 28, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Grave van 26 maart 2013, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Grave van 26 maart 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum, Grave", voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 1, 2 en 4, van de planregels;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Grave van 18 februari 2014 gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Grave van 18 februari 2014, voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels;
VI. bepaalt dat artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 4, van de planregels als volgt komt te luiden:
""specifieke vorm van water - scheepswerf 4" uitsluitend een botenhuis en het aanmeren van schepen met bijbehorende werkzaamheden en werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan.";
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 18 februari 2014;
VIII. draagt de raad van de gemeente Grave op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V. en VI. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Grave aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellante A] en Scheepswerf Grave Holding B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
709.