201308402/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schinnen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Schinnen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schinnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied [belanghebbende]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], en[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde],[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, werkzaam bij de gemeente zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door F.T.W.G. Schmitz, werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op het perceel [locatie 1] in Schinnen. Met het plan wordt beoogd de verplaatsing van de hobbymatige schapenhouderij van [belanghebbende] naar dit perceel te faciliteren. Het plan maakt tevens het oprichten van een agrarische bedrijfswoning mogelijk.
Het beroep van[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
3. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad ten onrechte het plan niet heeft voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
3.2. Het staat vast dat het perceel [locatie 1] was opgenomen in het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied" en dat dit ontwerp vanaf 14 november 2012 tot en met 25 december 2012 ter inzage heeft gelegen. Van deze terinzagelegging is kennis gegeven op 14 november 2012 in zowel de Staatscourant als het gemeentelijk
huis-aan-huisblad "Goed Nieuws". Een ieder kon tegen het ontwerp een zienswijze naar voren brengen. De raad heeft vervolgens, bij besluit van 14 maart 2013, het bestemmingsplan "Buitengebied" gewijzigd vastgesteld. Het perceel [locatie 1] is daarbij buiten het plan gelaten. De raad heeft hiertoe uitsluitend besloten vanwege de omstandigheid dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan "Buitengebied" de provinciale besluitvorming over een financiële bijdrage voor dat perceel niet was afgerond. Het provinciebestuur heeft op 7 mei 2013 de financiële bijdrage schriftelijk bevestigd. Vervolgens heeft de raad het plan vastgesteld, overeenkomstig de ontwerpregeling voor het perceel [locatie 1] als opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied". De ruimtelijke onderbouwing van het besluit van 27 juni 2013 is niet aangevuld ten opzichte van het ontwerpplan "Buitengebied".
3.3. Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb heeft hoeven toepassen. Bij dit oordeel is van belang dat een ieder de gelegenheid heeft gehad een zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied" naar voren te brengen en dat het plan, nadat de provinciale bijdrage zeker was gesteld, zonder verder oponthoud is vastgesteld overeenkomstig de planregeling voor het perceel van [belanghebbende] als opgenomen in voornoemd ontwerp. Gelet hierop zijn belanghebbenden naar het oordeel van de Afdeling niet in hun belangen geschaad door het niet opnieuw volgen van de procedure van afdeling 3.4 van de Awb. Voor zover iemand in de tussentijd naar Schinnen is verhuisd of zich daar heeft gevestigd, merkt de Afdeling op dat het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan ingeval van een beroep van deze persoon tegen het besluit tot vaststelling van het plan verschoonbaar zou zijn. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de plantoelichting de vereiste beschrijvingen niet bevat.
In het niet nader gemotiveerde betoog van[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6 van het Bro is vastgesteld. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de voorziene veehouderij leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren hiertoe aan dat de raad de gevolgen van de veehouderij voor onder meer het geurklimaat niet heeft betrokken bij het vaststellen van het plan. De raad heeft evenmin inzichtelijk gemaakt hoe de planregeling zich verhoudt tot de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) en de daarin geadviseerde richtafstanden, aldus[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in de verplaatsing van de hobbymatige schapenhouderij en woning van [belanghebbende] naar het perceel [locatie 1] De veestapel bestaat uit maximaal 25 ooien met - periodiek - de bijbehorende lammeren. In de wintermaanden worden de dieren op stal gehouden. Voor het overige lopen de schapen in ieder geval overdag buiten. De gevolgen voor de omgeving van het hobbymatige agrarische gebruik zullen beperkt en aanvaardbaar zijn, aldus de raad.
5.2. Aan het perceel [locatie 1] is in het plan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", met de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
De afstanden van het perceel van[appellant sub 2A], de [locatie 2] en het perceel van [appellant sub 2B], de [locatie 3] tot het perceel [locatie 1] bedragen onderscheidenlijk ongeveer 28 m en 44 m.
5.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" de uitoefening van een intensieve veehouderij is toegestaan;
[…];
met daaraan ondergeschikt:
1. agrarisch hobbymatig gebruik;
[…].
Ingevolge artikel 1, lid 1.9, wordt onder "agrarisch bedrijf" verstaan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij, niet zijnde een agrarische nevenactiviteit.
Ingevolge lid 1.10 wordt onder "agrarisch bedrijfsmatig gebruik" verstaan het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Ingevolge lid 1.184 wordt onder "volwaardig agrarisch bedrijf" verstaan een agrarisch bedrijf dat voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht, die in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, mogen op de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b. mestopslagplaatsen;
[…];
h. één bedrijfswoning per bedrijf, tenzij bij het betreffende bedrijf reeds meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, in welk geval het aantal bestaande woningen als maximum geldt;
i. de daarbij behorende bijgebouwen;
j. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Ingevolge lid 4.2.2 gelden voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" de volgende regels:
a. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
b. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd;
[…];
d. het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
e. de inhoud van vaste mestopslagplaatsen mag per bouwperceel maximaal 2.500 m³ bedragen;
[…].
5.4. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben hun betoog dat het plan leidt tot een aantasting van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, de bodemgesteldheid, de flora en fauna en het vermogen van de gronden om water af te voeren niet onderbouwd. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan ten aanzien van voornoemde aspecten gebreken vertoont. Het betoog faalt.
5.5. De Afdeling overweegt dat het plan tot doel heeft de verplaatsing van de hobbymatige schapenhouderij van [belanghebbende] mogelijk te maken. De raad heeft toegelicht dat vanwege de gehanteerde plansystematiek het perceel [locatie 1] bestemd is voor een regulier agrarisch bedrijf. Volgens de raad is een volwaardig agrarisch bedrijf ter plaatse echter niet mogelijk vanwege de beschikbare fysieke ruimte. De raad heeft toegelicht dat een volwaardige agrarische veehouderij niet alleen over stalcapaciteit dient te beschikken, maar tevens over andere faciliteiten ten behoeve van het houden van dieren, zoals voeropslagplaatsen. Die ruimte ontbreekt, zodat op het perceel alleen hobbymatige agrarische activiteiten mogelijk zijn. Dit standpunt van de raad volgt de Afdeling niet. Het bestemmingsvlak, tevens bouwvlak, op het perceel [locatie 1] heeft een oppervlakte van ongeveer 1.500 m². Het bouwvlak kan volledig worden bebouwd. [belanghebbende] beschikt ook over - buiten het plangebied gelegen - grasland voor de weidegang van dieren. Gelet hierop valt niet in te zien waarom vanwege de beschikbare ruimte het gebruik van het perceel beperkt zal zijn tot een hobbymatige omvang. In dit verband wordt tevens gewezen op de omstandigheid dat het plan mestopslagplaatsen mogelijk maakt tot een gezamenlijke inhoud van 2.500 m³, terwijl volgens [belanghebbende] voor het door hem gewenste hobbymatige gebruik volstaan kan worden met een inhoud van ongeveer 25 m³. De Afdeling is verder van oordeel dat het plan zich juist verzet tegen een uitsluitend hobbymatig gebruik van de gronden.
In artikel 4, lid 4.1.1, in samenhang bezien met onder meer artikel 1, lid 1.10, van de planregels is immers vastgelegd dat een hobbymatig gebruik ondergeschikt dient te zijn het bedrijfsmatige - volwaardige - agrarische gebruik. Ook geldt dat het bestemmingsplan weliswaar is vastgesteld met het oog op de verhuizing van [belanghebbende], maar dat het mogelijk is dat de gronden in gebruik worden genomen door een ander, ten behoeve van een - al dan niet op een ander perceel gevestigd - agrarisch bedrijf.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat de raad een planregeling heeft vastgesteld die aanmerkelijk meer toelaat dan een veehouderij van een hobbymatige omvang. De raad heeft geen onderzoek verricht naar de ruimtelijke gevolgen van het toegelaten agrarische gebruik. Voor zover de raad heeft betoogd dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving vanwege wet- en regelgeving op milieugebied overweegt de Afdeling dat, wat daar verder ook van zij, reeds bij het vaststellen van het plan de ruimtelijke gevolgen daarvan inzichtelijk gemaakt dienen te worden. Wat betreft het standpunt van de raad dat in dit geval voldaan wordt aan de richtafstand van 50 m tussen een veehouderij en de percelen van[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], als geadviseerd in de VNG-brochure, overweegt de Afdeling dat de raad hiervoor als uitgangspunt heeft genomen de beoogde locatie van de veestal van [belanghebbende]. Op grond van de systematiek van de VNG-brochure dient echter te worden uitgegaan van de afstand vanaf het bouwvlak op het perceel [locatie 1] Zoals hiervoor is overwogen wordt ten aanzien van de percelen van[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet voldaan aan de richtafstand van 50 m. Het betoog slaagt.
5.6. In hetgeen[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 1]
6. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het staat vast dat [appellant sub 1] geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied". Zoals de Afdeling hiervoor in 3.2 en 3.3 heeft overwogen, behoefde de raad in dit geval afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw toe te passen.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. In de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheden dat zij geen toegang heeft tot het internet, dat zij niet actief is geïnformeerd door gemeenteambtenaren over de voorbereiding van het plan en dat "Goed Nieuws" niet altijd bij haar wordt bezorgd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpplan. Zoals hiervoor is overwogen is van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied’ deugdelijk kennis gegeven in de Staatscourant en "Goed Nieuws". Niet is gebleken dat de bezorging van "Goed Nieuws" in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat dit niet als middel ter kennisgeving van gemeentelijke besluiten had mogen worden gebruikt.
6.1. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk.
Verwerken uitspraak in landelijke voorziening
7. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
8. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;
III. vernietigt het besluit van raad van de gemeente Schinnen van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied [belanghebbende]";
IV. draagt de raad van de gemeente Schinnen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Schinnen tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
VI. gelast dat de raad van de gemeente Schinnen aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
533-739.