201308800/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2013 in zaak nrs. C/05/249174/KG ZA 13/469 en C/05/249174/FA RK 13/13058 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Nijmegen,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft de burgemeester het bij besluit van 10 augustus 2013 aan [wederpartij] opgelegde huisverbod met betrekking tot de woning op het adres [locatie] te Nijmegen verlengd van 20 augustus 2013 tot 7 september 2013 (hierna: het verlengingsbesluit).
Bij uitspraak van 19 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bloemena, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) wordt in deze wet onder huisverbod verstaan: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet
2. De burgemeester heeft het besluit van 10 augustus 2013 tot oplegging van het huisverbod gebaseerd op het ter plaatse toegepaste Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). De burgemeester wijst erop dat het gezin vanaf januari 2009 geregistreerd staat in de politiesystemen voor huiselijke twist en ruzie. [wederpartij] en zijn ex-vrouw sluiten zich af voor de ontstane huiselijke omstandigheden, waarbij [wederpartij] alcohol drinkt en soft drugs gebruikt, en zij veelvuldig ruzie hebben over de onderlinge taken. De kinderen lijken gewend te zijn aan de onderlinge verwijten van de ouders en aan de extreem verwaarloosde huisraad. De kinderen zijn half gekleed en zien er ongewassen en weinig verzorgd uit. Ondanks de hulp van verschillende instanties lijkt het gezin niet in staat tot een normale leefsituatie te komen. Er bestaat volgens de burgemeester ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn ex-vrouw, dan wel bestaat het ernstige vermoeden van dit gevaar.
Aan het verlengingsbesluit heeft de burgemeester een advies van het Meldpunt Bijzondere Zorg (hierna: het MBZ) van de GGD van 16 augustus 2013 (hierna: een zorgadvies), de inhoud van het RiHG en het proces-verbaal van de bevindingen van de politie Gelderland-Zuid ten grondslag gelegd. Het MBZ adviseert om het huisverbod met achttien dagen te verlengen, omdat de dreiging van huiselijk geweld wordt voortgezet. [wederpartij] bagatelliseert het geweld en de impact die dit op zijn gezin heeft. Hij heeft voorts meer tijd en hulp nodig om het beëindigen van de relatie met zijn ex-vrouw daadwerkelijk te accepteren. Ook is er meer tijd en toezicht nodig voor rust en stabilisatie en om passende hulpverlening in gang te zetten en op te starten. Het is essentieel om gefaseerd en onder toezicht van jeugdzorg het contact tussen vader en kinderen te herstellen, aldus de burgemeester.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 september 2013 in zaak nr. 201209644/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpende maatregel waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid is aangewezen. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.
4. De voorzieningenrechter heeft het door [wederpartij] tegen het besluit van 10 augustus 2013 tot oplegging van het huisverbod ingestelde beroep ongegrond verklaard. Nu tegen dat oordeel geen hoger beroep is ingesteld, staat dat besluit in rechte vast.
In hoger beroep is aan de orde of ten tijde van het verlengingsbesluit de dreiging van het gevaar, dan wel het ernstige vermoeden daarvan, zich had voortgezet en de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod.
5. De burgemeester betoogt, zoals ter zitting toegelicht, dat de voorzieningenrechter ten onrechte bij zijn oordeel heeft betrokken dat door de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek vanwege overtreding van het huisverbod kennelijk geen gevaar voor herhaling van het geweld is vastgesteld. Het strafrechtelijk traject ziet op de naleving van het huisverbod. Onder verwijzing naar een nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2006/07, 30 657, nr. 6) voert de burgemeester aan dat het preventief huisverbod een aanvulling vormt op de mogelijkheden die er in het strafrechtelijk traject zijn om in geval van huiselijk geweld een huisverbod op te leggen. Bovendien heeft hij het verlengingsbesluit niet alleen gebaseerd op de overtreding van het huisverbod, maar ook op de dreigementen die [wederpartij] tijdens de duur van het huisverbod heeft geuit tegen de achterblijvers en de omstandigheid dat [wederpartij] zijn agressie bagatelliseert en zijn ex-vrouw te kennen heeft gegeven dat haar angst voor hem nog steeds aanwezig is. Volgens de burgemeester weigert [wederpartij] hulp. Voorts heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat onvoldoende concreet is komen vast te staan dat sprake is van langdurig en frequent huiselijk geweld van [wederpartij]. Daartoe voert de burgemeester aan dat dit oordeel zich niet laat rijmen met het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter, dat het gezin eerdere registraties en mutaties betreffende geweld heeft, hetgeen de voorzieningenrechter ertoe bewogen heeft om het besluit van 10 augustus 2013 in stand te laten.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201113352/1/A3), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
5.2. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot verlenging van het aan [wederpartij] opgelegde huisverbod. Zoals volgt uit het zorgadvies was het hulpverleningstraject ten tijde van het verlengingsbesluit weliswaar op gang gekomen, maar was [wederpartij] niet bereid hulpverlening vanuit het MBZ te accepteren en moest eerst een veilig leefklimaat worden gecreëerd om de hulpverlening aan zowel [wederpartij] als zijn gezin te doen slagen. Derhalve kan niet staande worden gehouden dat ten tijde van de verlenging van het huisverbod al een reële aanvang met de hulpverlening was gemaakt, hoewel deze hulpverlening noodzakelijk was. Bovendien volgt uit het zorgadvies dat [wederpartij] voorafgaand aan en tijdens het huisverbod dreigementen heeft geuit richting de achterblijvers en dat de ex-vrouw daarom over een zogenoemd aware systeem beschikt. Er is volgens dat advies nog steeds dreiging van huiselijk geweld. Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld, dat zich ten tijde van het verlengingsbesluit nog immer een situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth voordeed.
5.3. De voorzieningenrechter heeft voorts ten onrechte bij zijn oordeel betrokken dat de rechter-commissaris in de strafrechtelijke procedure het bevel tot bewaring heeft afgewezen nadat [wederpartij] ter zake van overtreding van het huisverbod in verzekering was gesteld. Die omstandigheid maakt immers niet dat de burgemeester bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlengingsbesluit heeft kunnen komen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth volgt dat het huisverbod tot doel heeft de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen en met het huisverbod ook wordt beoogd de gezondheid en de lichamelijke integriteit van de betrokkenen te kunnen beschermen in crisissituaties waarin (nog) geen sprake is van strafbare feiten (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 7). Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 mei 2011 in zaak nr. 201009216/1/H3 overweegt de Afdeling dat het opleggen van een huisverbod een bestuursrechtelijke maatregel betreft, die ertoe strekt in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Deze maatregel staat dan ook los van de strafrechtelijke procedure waarin de rechter-commissaris een geheel andere beoordeling verricht.
5.4. Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens voor zover de voorzieningenrechter het tegen het besluit van 10 augustus 2013 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewezen. Hetgeen de burgemeester voor het overige heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het verlengingsbesluit ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2013 in zaak nrs. C/05/249174/KG ZA 13/469 en C/05/249174/FA RK 13/13058, behoudens voor zover de voorzieningenrechter het tegen het besluit van 10 augustus 2013 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewezen;
III. verklaart het tegen het besluit van 19 augustus 2013 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
587.