201308995/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] handelend onder de naam Harry's American Bar (hierna: [appellant]), wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2013 in zaak nr. 12/3580 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellant] voor een exploitatievergunning niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.I. L’Ghdas, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Boermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. De burgemeester heeft bij besluit van 27 juni 2011 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat [appellant] niet een door hem gevraagde verklaring van de verhuurder (hierna: verhuurdersverklaring) heeft overgelegd waaruit blijkt dat de in het kader van de aanvraag overgelegde huurovereenkomst tussen [appellant] en de verhuurder nog steeds geldt.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid om deze verhuurdersverklaring heeft kunnen verzoeken. Daartoe is van belang dat de burgemeester kennis droeg van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2011 met zaak-/ rolnummer 1193062 CV EXPL 10-35655, waarin de door [appellant] overgelegde huurovereenkomst is ontbonden. Om deze reden kon de burgemeester gerede twijfel hebben of de gevraagde exploitatievergunning zou worden gebruikt voor het opgegeven pand, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag ten onrechte wegens het ontbreken van een verhuurdersverklaring buiten behandeling is gesteld. Hij voert aan dat het ontbreken van de gevraagde verklaring aan de burgemeester zelf is toe te rekenen. De burgemeester heeft ten onrechte op een eerdere aanvraag bij besluit van 20 juli 2010 geweigerd aan hem een exploitatievergunning te verlenen. Ten gevolge van het weigeren van deze vergunning heeft de rechtbank bij voornoemd vonnis de huurovereenkomst ontbonden. Gelet hierop kon hij geen verhuurdersverklaring verkrijgen. De burgemeester heeft het ontbreken van de verklaring derhalve ten onrechte aan hem tegengeworpen, aldus [appellant].
Hij voert verder aan dat ten tijde van het besluit van 27 juni 2011 de ontbinding van de huurovereenkomst nog niet onherroepelijk was.
4.1. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het besluit van 20 juli 2010, de gestelde onrechtmatigheid hiervan, en de door hem veronderstelde onrechtmatigheden die zich in de daaraan voorafgaande procedure zouden hebben voorgedaan, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe is van belang dat niet dit besluit, maar het besluit van 4 juni 2012 ter toetsing bij de rechtbank voorlag. Voorts is van belang dat op het tegen het besluit van 20 juli 2010 ingestelde beroep door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en in hoger beroep door de Afdeling in haar uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr. 201009473/1/H3 is beslist en dat deze procedure niet heeft geleid tot vernietiging van dit besluit. Derhalve dient van de rechtmatigheid hiervan te worden uitgegaan.
4.2. Bij voornoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam is de tussen [appellant] en zijn verhuurder bestaande huurovereenkomst voor het opgegeven pand ontbonden. Ten tijde van het besluit van 27 juni 2011 was de huurovereenkomst tussen [appellant] en zijn verhuurders derhalve ontbonden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen bepalen dat een huurovereenkomst voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, omdat het de bedoeling is dat degene die de exploitatievergunning aanvraagt deze ook voor de feitelijke exploitatie aanwendt. Zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen kon de burgemeester, nu hij kennis droeg van voornoemd vonnis, in redelijkheid van [appellant] verlangen aanvullend een verhuurdersverklaring over te leggen. Dat de ontbinding nog niet onherroepelijk was, maakt niet dat de burgemeester niet om de verhuurdersverklaring heeft mogen verzoeken, nu ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit de huurovereenkomst was ontbonden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu [appellant] de gevraagde verhuurdersverklaring niet heeft overgelegd, de burgemeester de aanvraag in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
280-782.