201309937/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Elst, gemeente Rhenen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 september 2013 in zaak nr. 12/2865 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Rhenen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een woning op het perceel [locatie 1] te Elst (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college naar aanleiding van het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 15 februari 2012 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 11 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld. Een door hen meegestuurde usb-stick is niet aan het dossier toegevoegd en retour gezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar [appellant] en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door Th.G. Florissen en B.M. Brandenburg-Stroo, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster] gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een vrijstaande woning op het perceel. Het bouwplan is in strijd met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Elst" op het perceel rustende bestemming "Woondoeleinden", onder meer omdat de plankaart niet voorziet in een bouwvlak op het perceel. Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning eerste fase verleend.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend op basis van een onjuiste bouwtekening, nu de bouwtekening van 13 juni 2008 ter inzage heeft gelegen in plaats van de bouwtekening van 25 augustus 2011. In dat kader verwijzen zij naar een printscreen waaruit zou volgen dat bij het besluit van 15 februari 2012 de tekening van 13 juni 2008 op de website van de gemeente Rhenen is gepubliceerd en niet de tekening van 25 augustus 2011. Voorts verwijzen zij daartoe naar een gesprek van 23 maart 2012 tussen hen en ambtenaren van de gemeente, waarin zou zijn erkend dat de verkeerde tekening ter inzage heeft gelegen.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van het besluit van 15 februari 2012 een bouwtekening van 25 augustus 2011 onderdeel uit maakt, nu die bouwtekening is voorzien van een stempel met die strekking. Het is juist dat met de terinzagelegging van het ontwerpbesluit in de periode van 21 april 2011 tot en met 18 mei 2011 de tekening van 13 juni 2008 ter inzage heeft gelegen, nu op dat moment de tekening van 25 augustus 2011 nog niet bij het college bekend was. Het college stelt zich op het standpunt dat de tekening van 25 augustus 2011 vervolgens met de bekendmaking van het besluit van 15 februari 2012 ter inzage is gelegd. [appellant] en anderen hebben met hetgeen zij naar voren hebben gebracht niet aannemelijk gemaakt dat een andere tekening dan de bouwtekening van 25 augustus 2011 met het vastgestelde besluit ter inzage heeft gelegen. Zelfs wanneer zulks wel aannemelijk zou zijn gemaakt, dan staat dat er niet aan in de weg dat het blijkens het op de bouwvergunning en de bouwtekening van 25 augustus 2011 aangebrachte stempel zonder twijfel is dat het college vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend overeenkomstig de bouwtekening van 25 augustus 2011.
Het betoog faalt.
3. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college wegens de aanwezigheid van een evidente privaatrechtelijke belemmering niet in redelijkheid tot verlening van vrijstelling had kunnen overgaan. In dat kader voeren zij aan dat om onderhoud te plegen aan de riolering op het perceel, op het perceel [locatie 2] een strook grond moet worden afgegraven ten behoeve van een talud. Volgens hen heeft de rechtbank niet onderbouwd waarom de werkzaamheden ook zonder talud op het perceel [locatie 2] aan de kopse kant van het riool op het perceel kunnen plaatsvinden, nu uit verschillende onderzoeken blijkt dat de werkzaamheden aan het riool alleen via het perceel [locatie 2] kunnen plaatsvinden.
3.1. Ten aanzien van het perceel [locatie 2] heeft te gelden dat als er werkzaamheden aan het riool moeten plaatsvinden, in beginsel aan beide zijden daarvan een strook van 2,5 m moet worden afgegraven voor een talud, derhalve ook op het perceel [locatie 2]. De rechtbank heeft ten aanzien daarvan echter terecht overwogen dat of en op welke wijze in de toekomst wellicht werkzaamheden moeten worden verricht aan het riool en of daarbij op het perceel [locatie 2] moet worden gegraven een omstandigheid is die los staat van de verlening van de vergunning. Het riool wordt daardoor immers niet verplaatst. Daarnaast strekken de verplichtingen van vergunninghoudster zich, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkens de tekst van een door de gemeente met vergunninghoudster afgesloten exploitatieovereenkomst, niet uit tot het perceel [locatie 2], en strekt het zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, derde lid, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op het perceel van vergunninghoudster ook niet zo ver dat daardoor ook het perceel van [appellant] wordt geraakt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen evidente privaatrechtelijke belemmering aan verlening van vrijstelling in de weg staat.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
357-776.