ECLI:NL:RVS:2014:2240

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201310003/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over wijzigingsplan en omgevingsvergunning in Purmerend met betrekking tot parkeerproblematiek

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 juni 2014 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen het wijzigingsplan "Hoornsebuurt 2012" en de daarbij verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. De appellant, wonend te Purmerend, betoogde dat de plannen zouden leiden tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat door een toename van het aantal woningen, wat de bestaande parkeerproblemen zou verergeren. Hij voerde aan dat het college ten onrechte afweek van de geldende parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning en dat zijn eerdere beroep tegen een ander bestemmingsplan, dat hij had ingetrokken op basis van toezeggingen van het college, opnieuw in behandeling genomen moest worden.

De Raad van State oordeelde dat het beroep ongegrond was. Het college had volgens de Raad in redelijkheid kunnen afwijken van de parkeernorm, aangezien de plantoelichting aangaf dat de parkeernormen waren gebaseerd op de aanbevelingen van het CROW. De Raad concludeerde dat de voorgestelde ontwikkeling in de Hoornsebuurt, met de toevoeging van 16 nieuwe woningen, niet in strijd was met de geldende normen en dat het college voldoende rekening had gehouden met de belangen van de omwonenden. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er verwachtingen waren gewekt dat de parkeernorm van 1,3 zou worden gehanteerd, en de Raad zag geen aanleiding om het eerdere beroep van de appellant tegen het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" opnieuw in behandeling te nemen, aangezien daar al eerder over was beslist.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door het college bij het vaststellen van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, en bevestigt dat de Raad van State de ruimte heeft om af te wijken van bepaalde normen indien dit goed onderbouwd is. De beslissing van de Raad van State werd genomen in het openbaar en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

201310003/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Purmerend,
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Hoornsebuurt 2012" vastgesteld. Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college een omgevingsvergunning verleend. Beide besluiten van 15 oktober 2013 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Woningcorporatie Bouwcompagnie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2014, waar het college, vertegenwoordigd door S. Koot, A.M.J. Bolks en S. Voorsluijs, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Woningcorporatie Bouwcompagnie, vertegenwoordigd door mr. J.Th. van Oostrum, als partij gehoord.
Overwegingen
1. appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen". Hij voert aan dat het plan en de omgevingsvergunning zullen leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, omdat de toename van het aantal woningen tot gevolg zal hebben dat de al bestaande parkeerproblemen worden vergroot. Voorts betoogt hij dat het college ten onrechte van de geldende parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning afwijkt en dat het college had toegezegd te zullen toetsen aan de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning. [appellant] voert aan dat hij vanwege deze toezegging zijn beroep tegen het besluit van 7 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" heeft ingetrokken en dat derhalve dit beroep opnieuw in behandeling dient te worden genomen. Voorts betoogt [appellant] dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat het plandeel tot het "Centrum" behoort. Voorts draagt [appellant] twee oplossingen aan voor het tekort aan parkeerplaatsen.
1.1. Het college voert aan dat in het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" geen juridisch bindende parkeernormen zijn opgenomen. Bij de vaststelling van het wijzigingsplan "Hoornsebuurt 2012" heeft het college een op de concrete situatie afgestemde en integrale afweging gemaakt en geoordeeld dat de parkeeroplossing afdoende is. Voorts voert het college aan dat de alternatieven van [appellant] niet overwogen zijn, omdat in het voorstel van [appellant] minder woningen worden gerealiseerd en geen recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het voormalige pakhuis op het perceel Hoornsebuurt 22.
1.2. Het plan voorziet in het herstructureren van de Hoornsebuurt. Volgens de plantoelichting worden in totaal 12 woningen gesloopt en 27 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast worden 3 woningen gerenoveerd of herbouwd en wordt het voormalige fabriekspand omgevormd tot een woning. Per saldo worden 16 nieuwe woningen toegevoegd.
Aan een gedeelte van het plangebied is de bestemming "Wonen" toegekend.
1.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad 2010", vastgesteld door de raad bij besluit van 7 juli 2011, golden voor het in geding zijnde plandeel de bestemmingen "Verkeer" en "Wonen" en de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied - 3".
Ingevolge artikel 18, lid 18.3, van de planregels van dat plan kan het college het plan ter plaatse van de percelen Molenplantsoen nummers 4 tot en met 9, Schipperspad 9, 10 en 12 en Hoornselaan 1a en 1b en het voormalige bedrijfsgebouw "Trio", op de analoge verbeelding aangeduid met de gebiedsaanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied - 3" wijzigen ten behoeve van de volgende functies:
a. wonen;
b. (gebouwde) parkeervoorzieningen.
1.4 In het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" is geen juridisch bindende parkeernorm opgenomen. In de plantoelichting staat dat de parkeernormen gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: CROW). Ter zitting is gebleken dat de raad bij plannen in de gemeente in het algemeen aansluit bij de CROW-normen. De categorie appartementen met de grootste parkeervraag volgens de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", is de categorie koop, etage, duur. Uit de kaart bij bijlage IV van de parkeervisie volgt dat de voorziene ontwikkeling in de Hoornsebuurt, in tegenstelling tot hetgeen door [appellant] gesteld is, in het "Centrum" ligt. De categorie woonmilieu met de grootste parkeervraag is zeer sterk stedelijk gebied. Hieruit volgt het minimale parkeerkencijfer van 1,0 parkeerplaats per woning en het maximale parkeerkencijfer van 1,8 parkeerplaats per woning. Uit de plantoelichting volgt dat het college uitgaat van een norm van 1 parkeerplaats per woning. Dit valt binnen de bandbreedte van de CROW-normen. Met een woningtoename van 16 woningen zou dit het realiseren van 16 extra parkeerplaatsen betekenen.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van de norm van 1 parkeerplaats per woning had kunnen uitgaan. In dit geval heeft het college in redelijkheid belang kunnen hechten aan het principebesluit van april 2011, waarin het gemeentebestuur al een positief principestandpunt heeft ingenomen ten aanzien van de ontwikkeling en de verbetering van de leefbaarheid en de stedenbouwkundige kwaliteit in het desbetreffende gebied. Voorts heeft het college in redelijkheid in deze afweging kunnen betrekken dat 23 betaalde parkeerplaatsen langs het Venediën recentelijk ook zijn opengesteld voor vergunninghouders en dat extra parkeerdruk wordt voorkomen door via het parkeervergunningenbeleid ervoor te zorgen dat bewoners van woningen met een garagebox niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid meer belang kunnen hechten aan het doorgang laten vinden van de voorziene ontwikkeling, dan aan het belang van omwonenden bij een minder grote toename van de parkeerdruk.
Uit de plantoelichting volgt dat slechts 14 extra parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, vanwege het realiseren van een rondrijmodel op het binnenterrein. Anders dan [appellant] stelt zijn de CROW-normen aanbevelingen, zodat hij niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat daarvan niet kan worden afgeweken. Ter zitting heeft het college betoogd dat dit rondrijmodel mede is ingegeven omwille van de verkeersafwikkeling. Derhalve heeft de raad in redelijkheid kunnen voorzien in 14 parkeerplaatsen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat voor een andere inrichting van het plan had moeten worden gekozen overeenkomstig de voorstellen van [appellant].
Het betoog faalt.
1.5. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat bij het vaststellen van het plan de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning zou worden gehanteerd. Het college heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
1.6. Voorzover [appellant] verzoekt om zijn beroep tegen het besluit van 7 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" in behandeling te nemen ziet de Afdeling daarvoor geen aanleiding. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2010" is in de uitspraak van 25 november 2011 met zaak nr. 201110031/3/R1 (aangehecht) niet-ontvankelijk verklaard. Op dat beroep is derhalve reeds beslist.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
410-812.