201311387/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 27 november 2013 in zaak nr. 13/452 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2010 voor [appellante] vastgesteld op € 62,00 en € 551,00 aan het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming tot een terug te vorderen bedrag leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellante] is tot 25 mei 2010 gehuwd geweest met [voormalige echtgenoot] en heeft tot 1 december 2010 op hetzelfde adres gewoond als haar voormalige echtgenoot. Niet in geschil is dat [appellante] in de periode van 1 maart 2010 tot 1 december 2010 diens toeslagpartner was.
3. Aan het besluit van 24 augustus 2012, gehandhaafd bij dat van 4 december 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat bij de vaststelling van de hoogte van de zorgtoeslag over de periode van 1 maart 2010 tot 1 december 2010 voor [appellante] het inkomen van [voormalige echtgenoot] in aanmerking moet worden genomen, en dat op basis van het gezamenlijk inkomen geen recht op zorgtoeslag bestaat.
4. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag ten onrechte van haar terugvordert, omdat de gezamenlijke rekening waarop de voorschotten zijn uitgekeerd, na de scheiding op naam van [voormalige echtgenoot] is gezet. Nu hij de zorgtoeslag heeft genoten, dient de Belastingdienst/Toeslagen de bedragen van hem terug te vorderen. Bovendien had, als al van haar kan worden teruggevorderd, gelet op de gezamenlijke aanspraak van toeslagpartners op zorgtoeslag, het terug te vorderen bedrag moeten worden vastgesteld naar rato van haar aandeel in het gezamenlijk inkomen, aldus [appellante].
4.1. Vast staat dat [appellante] de zorgtoeslag heeft aangevraagd. Uit artikel 14, tweede lid, van de Awir volgt dat de tegemoetkoming, hoewel [appellante] en [voormalige echtgenoot] een gezamenlijke aanspraak hadden, uitsluitend aan [appellante] is toegekend. Hieruit vloeit voort dat [appellante] het terug te vorderen bedrag van € 551,00 ingevolge artikel 26 van de Awir in zijn geheel aan de Belastingdienst/Toeslagen is verschuldigd. Dat de voorschotten zijn uitgekeerd op een rekening, waarvan gedurende het desbetreffende toeslagjaar de tenaamstelling is gewijzigd, is daarbij niet van belang, reeds omdat [appellante] dit rekeningnummer bij de aanvraag heeft opgegeven en zij de Belastingdienst/Toeslagen nadien niet heeft verzocht de voorschotten op een andere rekening uit te keren.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
17-799.