ECLI:NL:RVS:2014:2250

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201311518/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kosten bij onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak gaat het om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 1 oktober 2013 heeft het college besloten om bestuursdwang toe te passen wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door [appellant]. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 25 september 2013 was aangetroffen, een andere dag dan de aangewezen inzameldag. Het college heeft daarbij aangegeven dat een deel van de kosten (€ 126,00) voor rekening van [appellant] zou komen.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 12 december 2013. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 maart 2014 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] en het college vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman aanwezig waren. Na de zitting is de zaak door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige kamer, waarbij partijen toestemming gaven om af te zien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de huisvuilzak op het juiste tijdstip ter inzameling is aangeboden, maar niet is opgehaald. Het college heeft [appellant] ten onrechte als overtreder aangemerkt, omdat de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit geen verplichting bevatten om niet ingezamelde huisvuilzakken aan het einde van de inzameldag te verwijderen. De Afdeling heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2013 vernietigd en het primaire besluit van 1 oktober 2013 herroepen. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan [appellant] dient te vergoeden.

Uitspraak

201311518/1/A4.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het college zijn beslissing om op 25 september 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Na deze zitting is de zaak door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) wordt onder het ter inzameling aanbieden verstaan: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
Ingevolge het derde lid moeten de inzamelmiddelen zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk aan het einde van de vastgestelde inzameldag, van de openbare weg zijn verwijderd.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak van [appellant], die op 25 september 2013 - een andere dag dan de aangewezen inzameldag - ter hoogte van [locatie] te Den Haag is aangetroffen.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting moet ervan worden uitgegaan - zoals ook in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften is vastgesteld - dat de huisvuilzak weliswaar op het juiste tijdstip ter inzameling is aangeboden, maar blijkbaar op de inzameldag niet is opgehaald en is blijven staan. Volgens het college heeft [appellant] de huisvuilzak onjuist aangeboden door deze niet van straat te halen nadat deze niet was ingezameld.
[appellant] bestrijdt dat het niet van straat halen van de niet ingezamelde huisvuilzak een overtreding oplevert.
3. Uit de in artikel 1 van de Afvalstoffenverordening gegeven definitie van "ter inzameling aanbieden" samen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit blijkt dat het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen een feitelijke en eenmalige handeling is: op de daartoe aangewezen tijden - tussen 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf - moet het inzamelmiddel met de afvalstoffen (in dit geval de huisvuilzak) op de daartoe bestemde locatie worden geplaatst.
Er moet van worden uitgegaan dat in dit geval de huisvuilzak op een juist tijdstip ter inzameling is aangeboden. In zoverre is er geen overtreding van de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit.
Wat betreft het laten staan van de tijdig ter inzameling aangeboden huisvuilzak overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit bevat uitsluitend een verplichting om inzamelmiddelen die worden geledigd (zoals minicontainers en gft-emmers) na lediging van straat te halen. Het Uitvoeringsbesluit kent geen bepaling die een verplichting bevat tot het van de straat halen van na de inzameling achtergebleven huisvuilzakken. Dit brengt de Afdeling tot het oordeel dat - anders dan zij heeft geoordeeld in haar uitspraken van 19 maart 2014 in zaken nrs. 201306787/1/A4 en 201308375/1/A4 - de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit niet verplichten om niet ingezamelde huisvuilzakken aan het einde van de inzameldag te verwijderen. Ook in zoverre is er geen overtreding.
Voor zover, tot slot, het standpunt van het college aldus moet worden begrepen dat [appellant] de huisvuilzak onjuist heeft aangeboden omdat hij de niet ingezamelde huisvuilzak niet bij het gemeentelijke contactcentrum heeft gemeld, overweegt de Afdeling dat een dergelijke meldplicht niet in de Afvalstoffenverordening of het Uitvoeringsbesluit is opgenomen. Ook in zoverre heeft [appellant] de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit niet overtreden.
4. Gelet op het voorgaande heeft het college [appellant] ten onrechte als overtreder aangemerkt bij wie de kosten van de bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht. Het college heeft bij het bestreden besluit op bezwaar het primaire besluit dan ook ten onrechte niet herroepen.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 december 2013 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit van 1 oktober 2013 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 december 2013, kenmerk B.4.13.3148.001;
III. herroept het besluit van 1 oktober 2013, kenmerk HAPV-W2A-13-4591;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
262-742.