ECLI:NL:RVS:2014:2267

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
201304480/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • K.J.M. Mortelmans
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de opleiding B-tandheelkunde en de indeling in lotingsklassen voor buitenlandse diploma's

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 april 2013 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde. [appellant] was ingedeeld in lotingsklasse c voor de opleiding B-tandheelkunde voor het studiejaar 2012-2013, na een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 25 juli 2012. De minister had vastgesteld dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor directe toelating tot de opleiding, omdat zijn behaalde cijfer van 85 punten op zijn Italiaanse diploma niet gelijkgesteld kon worden met het vereiste gemiddelde van 8 of hoger voor het vwo in Nederland. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister, maar handhaafde de rechtsgevolgen van dat besluit.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De minister heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 27 februari 2014. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en aanvullende vragen aan de minister gesteld. De minister heeft hierop gereageerd en stukken overgelegd. Uiteindelijk is besloten om af te zien van verdere behandeling ter zitting.

De Afdeling overweegt dat de minister, gezien zijn beoordelingsvrijheid, niet verplicht is om individuele beoordelingen te maken van buitenlandse diploma's, maar kan volstaan met generieke vergelijkingen. De Afdeling concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor directe toelating, omdat zijn cijfer niet tot de hoogst behaalde cijfers in Nederland behoort. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201304480/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Siena (Italië),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2013 in zaak nr. 12/10101 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2012 heeft de minister aan [appellant] medegedeeld dat hij is ingedeeld in lotingsklasse c met volgnummer 0254, dat in deze klasse gegadigden zijn ingeloot tot en met volgnummer 0050 en hij derhalve is uitgeloot voor de opleiding B-tandheelkunde (voltijd) voor het studiejaar 2012-2013.
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 oktober 2012 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 27 februari 2014. Partijen zijn niet verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en vragen aan de minister gesteld.
De minister heeft vragen van de beantwoord en stukken overgelegd.
[appellant] heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU), is de Unie bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Dit geldt voor de volgende gebieden wat hun Europese dimensie betreft:
[…];
e) onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport;
[…].
Ingevolge artikel 18 is binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Ingevolge artikel 21 heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 165, eerste lid, draagt de Unie bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.
Ingevolge het tweede lid is het optreden van de Unie erop gericht de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door academische erkenning van diploma's en studietijdvakken aan te moedigen.
Ingevolge artikel 7.24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) geldt voor de inschrijving voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als opleidingseis het bezit van het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: het vwo).
Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, is degene die toegang heeft tot het wetenschappelijk onderwijs in het land van een verdragspartij die het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002, 137) heeft geratificeerd, vrijgesteld van de in artikel 7.24, eerste lid, bedoelde vooropleidingseisen, onverminderd de bevoegdheid van het instellingsbestuur om op grond van artikel IV.1 van het genoemde verdrag een aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied van het bedoelde land waar de kwalificatie werd behaald en de algemene eisen bij of krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 7.57b, eerste lid, deelt de minister degenen die op grond van artikel 7.24, eerste lid, inschrijving verlangen voor een opleiding, aan de hand van het behaalde gemiddelde eindexamencijfer in vijf klassen in.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde klassen als grenzen:
a. hoger dan of gelijk aan 8,
b. lager dan 8 maar hoger dan of gelijk aan 7,5,
c. lager dan 7,5 maar hoger dan of gelijk aan 7,
d. lager dan 7 maar hoger dan of gelijk aan 6,5 en
e. lager dan 6,5.
De klassen b tot en met e worden aangeduid als lotingsklassen.
Ingevolge het vierde lid deelt de minister degenen die op grond van artikel 7.28 is vrijgesteld van de in artikel 7.24, eerste lid, bedoelde vooropleidingseisen in de lotingsklasse, bedoeld in het tweede lid onder c, in.
Ingevolge artikel 7.57c, eerste lid, verstrekt de minister een bewijs van toelating aan degenen die zijn ingedeeld in de klasse, bedoeld in artikel 7.57b, tweede lid, onder a.
Ingevolge artikel 7.57c, derde lid, verhouden bij de loting, bedoeld in het tweede lid, de inlotingskansen, voor zover kleiner dan honderd procent, zich voor de in artikel 7.57b, tweede lid, onder b tot en met e, bedoelde lotingsklassen als respectievelijk 9 : 6 : 4 : 3.
Ingevolge artikel 13, zesde lid, van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs deelt de minister de gegadigde die in het bezit is van een diploma, afgegeven buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, op zijn verzoek in klasse a in, indien naar het oordeel van de minister de gemiddelde waardering van de geëxamineerde vakken vergelijkbaar is met een gemiddeld eindexamencijfer van 8 of hoger als bedoeld in artikel 7.57b, eerste en tweede lid, van de wet. Artikel 7.57b, vierde lid, van de wet wordt in dat geval niet toegepast.
2. [appellant] heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft in het schooljaar 2011-2012 in Italië het Diploma di superamento dell’esame di Stato conclusivo del corso di studio istruzione secondaria superiore liceo scientifico (hierna: het diploma) behaald met een gemiddeld eindresultaat van 85 punten.
3. Aan het besluit van 1 oktober 2012 heeft de minister ten grondslag gelegd dat 3,8% van de leerlingen in Nederland het vwo afsluit met een 8 of hoger. Alleen een aspirant student die in een lidstaat van de Europese Unie een met het vwo vergelijkbare opleiding heeft afgerond met een cijfer dat behoort tot de 3,8% hoogst behaalde cijfers, heeft een vergelijkbare prestatie geleverd en kan in klasse a worden ingedeeld. Uit de Cijfervergelijking examencijfers voor toelating tot lotingsstudies op basis van een buitenlands diploma (hierna: de cijfervergelijking) van de Nuffic van juni 2012 (versie 1.0) blijkt dat in Italië 5,6% procent van de leerlingen de opleiding afsluit met 100 punten of 100 punten met lof. Het door [appellant] behaalde resultaat van 85 behoort niet tot de 3,8% hoogst behaalde cijfers, zodat het niet kan worden gelijkgesteld met het resultaat 8 of hoger, als bedoeld in artikel 7.57b, tweede lid, aanhef en onder a, van de WHW, aldus de minister.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister met de weging van het door [appellant] behaalde cijfer op basis van informatie van de Nuffic voldoende tegemoet is gekomen aan de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 in zaak nr. 201009806/1/H2. Daartoe voert hij aan dat de Nuffic slechts een statistische vergelijking heeft gemaakt die geen betrekking heeft op de door hem geleverde prestatie, terwijl de directe toelating krachtens artikel 7.57c, eerste lid, van de WHW bedoeld is als een gerechtvaardigde beloning voor een zeer goede prestatie. Bovendien zijn bij het vaststellen van het percentage leerlingen dat het diploma di superamento dell’esame di Stato conclusivo met het cijfer 8 of hoger afsluit, alle opleidingen in het voortgezet onderwijs in de berekening betrokken, terwijl alleen de resultaten van de leerlingen die een opleiding aan een met het vwo vergelijkbare liceo hebben gevolgd relevant zijn, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr. 201009806/1/H2) heeft overwogen, is de minister, gelet op de ruime beoordelingsvrijheid waarover hij beschikt, niet genoodzaakt zijn beslissing over een aanspraak op directe toelating tot een opleiding van aanstaande studenten die hun diploma met zeer goede studieresultaten in een andere lidstaat dan Nederland hebben behaald te baseren op een nauwkeurige individuele beoordeling van in die andere lidstaat behaalde eindexamenresultaten. De minister mag uitgaan van een generieke vergelijking van de cijfers van een diploma dat verleend is door de autoriteiten van een andere lidstaat met de cijfers van het vwo diploma dat in Nederland wordt verleend, waar nodig aangevuld met een zekere individuele beoordeling op basis van die vergelijking.
4.2. Naarmate de prestatie van de aspirant-student met een diploma van een andere lidstaat meer vergelijkbaar is met een gemiddeld cijfer 8 voor het vwo-examen is een meer individuele beoordeling aangewezen. [appellant] heeft 85 punten behaald. Uit de cijfervergelijking blijkt dat meer dan 12,5% van de leerlingen in Italië 91 punten of meer heeft behaald en 29,2% 81 punten of meer. Derhalve ligt het cohort percentages waartoe de prestatie van [appellant] behoort dermate ver boven de 3,8% aspirant-studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van 8 of hoger voor een vwo-examen dat de WHW hanteert als maatstaf voor de a-klasse, dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van een meer individuele beoordeling en heeft kunnen volstaan met een generieke vergelijking van de cijfers van een diploma dat verleend is door de Italiaanse autoriteiten met de cijfers van het vwo diploma dat in Nederland wordt verleend.
De cijfervergelijking die de minister aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, is gebaseerd op alle schooltypen in Italië, omdat de Nuffic in juni 2012 nog niet kon beschikken over de gegevens van alleen de liceï. Dat betekent echter niet dat deze vergelijking reeds hierom niet gebruikt mocht worden. [appellant] zou hierdoor slechts zijn benadeeld, indien op de liceï een geringer aantal leerlingen 85 punten of hoger zou behalen dan op alle schooltypen. [appellant] heeft evenwel niet onderbouwd dat dat het geval zou zijn. Derhalve is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat hij is benadeeld door het gebruik van de cijfers van alle schooltypen.
4.3. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de door de Nuffic verkregen informatie niet aan hem mocht tegenwerpen, nu [appellant] er in zijn examenjaar geen rekening mee kon houden dat de minister op basis van een dergelijke vergelijking tussen opleidingen zijn prestatie zou beoordelen.
5.1. Tot de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 werden alle leerlingen met een buiten Nederland behaald diploma ingedeeld in lotingsklasse c. In de periode tussen deze uitspraak en de inwerkingtreding van de Regeling aanmelding op 26 april 2012 heeft de minister leerlingen met een buiten Nederland, maar in een lidstaat van de Europese Unie behaald diploma direct geplaatst in klasse a. [appellant] kon aan die tijdelijke maatregel echter niet het recht op directe toelating tot de opleiding tandheelkunde ontlenen en evenmin een gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat de minister niet in lijn met die uitspraak zou komen tot een cijfervergelijking of vergelijkbare beoordeling, als in het onderhavige geval.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt ten slotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen gerechtvaardigd beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de minister na kennisneming van de uitspraak van 7 september 2011 de broer van [appellant] slechts bij wijze van uitzondering een voorwaardelijk toelatingsbewijs voor de opleiding tandheelkunde verstrekt, omdat op dat moment geen beoordelingskader voorhanden was. De situatie van [appellant] is reeds daarom niet vergelijkbaar met die van zijn broer.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
362.