201309415/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te De Lutte, gemeente Losser,
2. [appellant sub 2], gevestigd te De Lutte, gemeente Losser,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-050, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het gebied Landgoederen Oldenzaal aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2014, waar [appellant sub 1] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door ing. H.D. Strookman en E.R. Osieck, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 wijst onze Minister gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 2009/147/1EG en de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het derde lid kan de instandhoudingsdoelstelling bedoeld in het tweede lid mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Het gebied Landgoederen Oldenzaal omvat de landgoederen Paasberg, Egheria, Over Eschhoek, Tankenberg, Boerskotten, Duivelshof, het westelijk deel van het beschermd natuurmonument Snoeyinksbeek en het Smoddebos. Het gebied ligt ten noordoosten en ten oosten van Oldenzaal. Het beslaat een oppervlakte van ongeveer 580 hectare.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] kan zich niet met het aanwijzingsbesluit verenigen. Hij exploiteert een melkveehouderij in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied en vreest dat hij door de aanwijzing en begrenzing in zijn bedrijfsmogelijkheden wordt beperkt. Hij stelt hierdoor schade te lijden.
3.1. De staatssecretaris stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2008 (nr. 200802545/1), dat bij de begrenzing van het Natura 2000-gebied uitsluitend ecologische overwegingen een rol mogen spelen, zodat de bedrijfsbelangen van [appellant sub 1] in zoverre niet in de besluitvorming konden worden betrokken. Hij wijst daarnaast op de in de Nbw 1998 opgenomen mogelijkheid voor vergoeding van schade en stelt dat die voldoende compensatie biedt.
3.2. Nu Landgoed Oldenzaal door de Europese Commissie tot gebied van communautair belang is verklaard, bestond voor de staatssecretaris op grond van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn de verplichting over te gaan tot aanwijzing van dit gebied als speciale beschermingszone in de zin van die richtlijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) kunnen bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van het Hof van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, punten 16 en 25 (www.curia.europa.eu). Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht eventuele negatieve gevolgen voor het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] niet betrokken bij de begrenzing van het gebied. De Afdeling overweegt verder dat artikel 31, eerste lid, van de Nbw 1998 een regeling bevat voor vergoeding van schade die belanghebbenden lijden of zullen lijden als gevolg van een besluit genomen krachtens hoofdstuk III van die wet. Artikel 10a maakt deel uit van dit hoofdstuk, zodat eventuele schade als gevolg van het bestreden besluit valt onder het bereik van de in artikel 31 opgenomen schadevergoedingsregeling. Toepassing van deze regeling valt buiten het kader van de onderhavige procedure, zodat vergoeding van schade als gevolg van het bestreden besluit thans niet ter beoordeling staat. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het aanwijzingsbesluit. Hiertoe voert zij in de eerste plaats aan dat een ecologische noodzaak tot aanwijzing van het gebied ontbreekt aangezien de kamsalamander die voorkomt in het gebied daar door de mens is uitgezet. Zij stelt daarnaast dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming en dat de aanwijzing onevenredige gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering. Over de begrenzing van het Natura 2000-gebied stelt zij dat ten onrechte niet is aangesloten bij de westelijke bosrand van het bosgebied gelet op de nota van toelichting die vermeldt dat de begrenzing van het gebied langs topografisch herkenbare lijnen wordt gelegd. Verder is de begrenzing van het Natura 2000-gebied ter hoogte van de hoek van de Bentheimerstraat en de Kruisseltstraat onjuist, nu hier geen habitattypen voorkomen zoals genoemd in het aanwijzingsbesluit. [appellant sub 2] verwijst in dit verband naar de habitattypenkaart. Tot slot betwist [appellant sub 2] de ecologische noodzaak van aanwijzing van de gronden op de hoek van de Bentheimerstraat en de Middelkampweg. Volgens [appellant sub 2] doen zich hier geen aangewezen habitattypen voor en is het gebied niet van dusdanige waarde voor de kamsalamander dat dit de aanwijzing als Natura 2000-gebied rechtvaardigt.
5.1. De staatssecretaris stelt dat het Natura 2000-gebied één van de grootste bijdragen levert aan het behoud van de populatie van kamsalamanders in Nederland en om die reden is aangewezen. Nu de kamsalamander op Bijlage II van de Habitatrichtlijn voorkomt is ook niet relevant hoe hij in het gebied terecht is gekomen, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris stelt daarnaast dat hij bij de selectie en begrenzing van het Natura 2000-gebied geen rekening mag houden met andere dan ecologische criteria. Over de begrenzing stelt de staatssecretaris dat het door [appellant sub 2] bedoelde bosgebied dat binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied is opgenomen, het habitattype beuken-eikenbossen met hulst bevat. De staatsecretaris licht toe dat het bos het vegetatietype Beuken-Eikenbos betreft, dat wordt gerekend tot het habitattype H9120 omdat het om een oude bosgroeiplaats gaat zoals blijkt uit de Topografische en Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden uit 1850-1864. Het habitattype komt alleen voor in het westelijk deel, zodat alleen dit deel is aangewezen conform de hoofdregel dat de begrenzing wordt gebaseerd op de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De staatssecretaris stelt voorts dat de door [appellant sub 2] genoemde golfbaan ter hoogte van de hoek van de Bentheimerstraat en de Kruisseltstraat inderdaad geen geschikt leefgebied is voor de kamsalamander en om die reden niet is opgenomen. Dit is echter anders voor het daarbij gelegen ruige grasland ten westen van de golfbaan, dat wel een geschikt leefgebied is voor de kamsalamander. De staatssecretaris stelt ten aanzien van de gronden op de hoek van de Bentheimerstraat en de Middelkampweg dat hier het habitattype H9120 voorkomt en dat het aangrenzende grasland met poel tot het leefgebied behoort van de kamsalamander.
5.2. [appellant sub 2] heeft niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat de kamsalamander door de mens is uitgezet, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet nader in te gaan op de vraag of dit voor de selectie en begrenzing van belang kan zijn. Voor zover zij voorts stelt dat bij de aanwijzing en begrenzing ten onrechte haar belangen niet zijn meegewogen is van belang dat, zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, het vaste jurisprudentie van het Hof is dat bij de selectie en begrenzing van een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken kunnen worden. Gelet hierop zijn de gevolgen voor het bedrijf van [appellant sub 2] terecht niet in de overwegingen betrokken. Uit de habitattypenkaart volgt dat in het bosgebied het habitattype beuken-eikenbossen met hulst (H9210) voorkomt. Voorts volgt uit de nota van toelichting dat de kamsalamander (H1166) verspreid in het gehele gebied voorkomt. [appellant sub 2] heeft een en ander niet gemotiveerd bestreden, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de begrenzing van het aangewezen gebied ter hoogte van de door [appellant sub 2] genoemde gronden onjuist is vastgesteld. Hierbij betrekt de Afdeling dat blijkens het Natura 2000 Doelendocument de staatssecretaris bij de begrenzing van een gebied weliswaar het algemene uitgangspunt hanteert dat bij voorkeur de grenzen van het gebied samenvallen met duidelijk in het landschap herkenbare topografische lijnen, maar dat het beleid in de eerste plaats erop is gericht ecologische belangen te behartigen. Daarbij komt dat hanteren van herkenbare topografische lijnen, in ieder geval wat betreft het bosgebied, naar de staatssecretaris onweersproken heeft gesteld, ertoe zou leiden dat de begrenzing ruimer zou worden getrokken. Voor de begrenzing nabij de golfbaan is voorts wel aangesloten bij herkenbare topografische lijnen gelet op de aansluiting bij de overgang tussen de golfbaan zelf en het omliggende ruige grasland. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] stelt voorts dat de instandhoudingsdoelstellingen, in het bijzonder die voor habitattypen H9160 en H9190, te algemeen zijn geformuleerd. Dit leidt volgens haar tot een aantasting van haar bedrijfsbelangen. Zij acht de instandhoudingsdoelstellingen bovendien in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel aangezien niet duidelijk is welke gevolgen zij zullen hebben voor haar bedrijfsvoering.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 19 juni 2013, nr. 201104368/1/A4, moeten instandhoudingsdoelstellingen ingevolge artikel 10a van de Nbw 1998 in ieder geval aansluiten bij hetgeen de Vogel- en Habitatrichtlijn met betrekking tot de leefgebieden, natuurlijke habitats of populaties vereisten. De Nbw 1998 verzet zich in zoverre niet tegen een algemeen geformuleerde instandhoudingsdoelstelling. Ook voor het overige oordeelde de Afdeling in voornoemde uitspraak dat de staatssecretaris mocht volstaan met een algemeen geformuleerde instandhoudingsdoelstelling. Hiervoor verwees de Afdeling naar het arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2010, C-535/07, Commissie/Oostenrijk, punt 61 en 65 (www.curia.eu), waaruit blijkt dat de Habitat- en Vogelrichtlijn hoe dan ook niet verplichten om - zoals in artikel 10a van de Nbw 1998 is voorgeschreven - bij de aanwijzing van een Habitat- en Vogelrichtlijngebied de daarvoor geldende instandhoudingsdoelstellingen te specificeren. Nu door [appellant sub 2] niet is betwist dat in dit geval de instandhoudingsdoelstellingen aansluiten bij hetgeen de Habitatrichtlijn met betrekking tot de leefgebieden, natuurlijke habitats of populaties vereist, valt derhalve niet in te zien dat de staatssecretaris niet op deze wijze de instandhoudingsdoelstellingen heeft mogen vaststellen. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
647.