201309578/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting ASTRON, Netherlands Institute for Radio Astronomy, gevestigd te Dwingeloo, gemeente Westerveld,
appellante,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-030, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het gebied Dwingelderveld aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363) (hierna: Habitatrichtlijn) en het besluit van 11 oktober 1996, kenmerk DN. 965499, tot aanwijzing van het gebied Dwingelderveld als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979 L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009 L 20) (hierna: Vogelrichtlijn), gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft ASTRON beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2014, waar ASTRON, vertegenwoordigd door ir. P. Bennema, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman en E.R. Osieck, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 wijst onze Minister gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: a. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de leefgebieden, voor zover vereist ingevolge de Vogelrichtlijn of b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het derde lid kan de instandhoudingsdoelstelling bedoeld in het tweede lid mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Het gebied Dwingelderveld ziet globaal op het grote aaneengesloten bos- en heidegebied tussen Dwingeloo en Ruinen ten westen van rijksweg A28. Het gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 3.770 hectare. Het habitatrichtlijngebied en het vogelrichtlijngebied hebben dezelfde begrenzing.
3. ASTRON betoogt dat een deel van de bebouwing op haar terrein, waaronder de nieuwe vleugel, alsmede het omrasterde antennetestvestveld en het toegangspad hiervoor, ten onrechte binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied vallen zoals deze volgt uit de kaart. Voor zover de algemene exclaveringsformule hierop van toepassing is, betoogt ASTRON dat dit leidt tot rechtsonzekerheid aangezien er in dat geval een discrepantie bestaat tussen de kaart, de algemene exclaveringsformule en de feitelijke situatie. Deze rechtsonzekerheid heeft volgens ASTRON nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingen. Volgens haar had de kadastrale begrenzing moeten worden aangehouden, zoals ook in de toelichting van het aanwijzingsbesluit is vermeld en zoals dit bij camping de Noordster wel is gedaan.
3.1. De staatssecretaris bestrijdt dat het bestreden besluit leidt tot rechtsonzekerheid. De staatssecretaris stelt dat niet het gehele terrein van ASTRON is uitgezonderd op de kaart omdat moet worden uitgegaan van ecologische overwegingen en deze aanleiding geven om een deel van het terrein op te nemen binnen de begrenzing, onder meer vanwege het leefgebied van de specht. De staatssecretaris licht verder toe dat bebouwing, erven en aangrenzende tuinen en verhardingen op de kaart zoveel mogelijk zijn uitgezonderd en voor het overige worden uitgezonderd door de exclaveringsformule in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit.
3.2. Voor zover het betoog van ASTRON ziet op de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied, overweegt de Afdeling het volgende. Het gebied Dwingelderveld is reeds bij besluit van 11 oktober 1996 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het onderhavige besluit strekt onder meer tot wijziging van dat besluit. Dit betekent dat thans in beginsel slechts de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke besluit in geschil zijn. Het oorspronkelijke besluit is immers rechtens onaantastbaar geworden. Dit is slechts anders indien nieuwe feiten of veranderde omstandigheden van na het rechtens onaantastbaar worden van het oorspronkelijke besluit naar voren worden gebracht en deze feiten en omstandigheden voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn het besluit op onderdelen te wijzigen.
De Afdeling stelt vast dat het terrein van ASTRON reeds deel uit maakt van dit in 1996 aangewezen Vogelrichtlijngebied. In het bestreden besluit wordt de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied betreffende het terrein van ASTRON niet gewijzigd. ASTRON heeft ten aanzien van het terrein geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de Afdeling tot het oordeel zou kunnen komen dat de staatssecretaris in afwijking van de eerdere aanwijzing ter uitvoering van de Vogelrichtlijn de grens van het gebied in zoverre diende te wijzigen. Het betoog faalt.
3.3. Ten aanzien van de stelling van ASTRON dat de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied moet worden aangepast in die zin dat haar gehele terrein buiten de begrenzing valt, is van belang dat ASTRON niet heeft bestreden dat op het deel van haar terrein dat binnen de begrenzing valt waarden voorkomen. Evenmin heeft Astron bestreden dat de staatsecretaris ecologische overwegingen aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Voor zover zij betoogt dat desondanks gelet op haar bedrijfsbelangen alsmede gezien de kadastrale grenzen, het gehele terrein buiten de begrenzing had moeten worden gebracht, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: Europese Unie) kunnen bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van het Hof van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, punten 16 en 25 (www.curia.europa.eu). Gelet op dit arrest heeft de staatssecretaris terecht het bedrijfsbelang van ASTRON bij aanpassing van de begrenzing niet betrokken bij de begrenzing van het gebied. ASTRON heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat dit in een soortgelijk geval anders is besloten door de staatssecretaris, zodat haar beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds daarom faalt. Dat de exclaveringsformule mogelijk van toepassing is op delen van bedoeld terrein leidt evenmin tot het oordeel dat het terrein geheel buiten de begrenzing gelaten had moeten worden. Dat een en ander leidt tot rechtsonzekerheid is door ASTRON niet voldoende onderbouwd. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
647.