201310289/1/A4.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Veere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013 in zaak nr. 13/1186 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zes garages en het maken van een uitweg op het perceel op de hoek tussen de percelen [locaties] te Zoutelande (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 januari 2013 vernietigd voor zover het betreft de toestemming voor het bouwen van zes garages en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het in het bouwplan voorziene bouwwerk betreft een gebouw, bestaande uit vier gescheiden garages op de begane grond en uit een bergruimte op de eerste verdieping. De garages bevatten in totaal zes parkeerplaatsen. Het college heeft het gebouw aangeduid als zes garages.
2. Het college betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat het bouwwerk ingevolge het bestemmingsplan "Kom Zoutelande" (hierna: het bestemmingsplan) een hoofdgebouw is en dat vanwege het ontbreken van een bouwvlak op het perceel een hoofdgebouw ter plaatse niet is toegestaan, heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het voert aan dat de Regels van het bestemmingsplan "Kom Zoutelande" (hierna: de planregels) voor garages een afzonderlijke regeling kennen, zodat de planregels inzake hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen daarop niet van toepassing zijn. Dat brengt volgens het college met zich dat niet relevant is dat aan het perceel geen bouwvlak is toegekend.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'garage'.
Ingevolge artikel 15.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'garages' uitsluitend bestemd voor garages en bergplaatsen ten behoeve van de stalling van vervoermiddelen en huishoudelijke berg- en werkruimte.
Ingevolge artikel 15.2.1, onder c, mogen ter plaatse van de aanduiding 'garages' uitsluitend garages en bergplaatsen worden gebouwd.
2.2. Paragraaf 15.2 van de planregels bevat regels voor het bouwen op gronden met de bestemming 'Wonen'. Artikel 15.2.1 bevat algemene regels. Artikel 15.2.2 bevat regels voor hoofdgebouwen, artikel 15.2.3 regels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen en artikel 15.2.4 regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In artikel 15.2.1 (algemeen), onder a, is bepaald dat binnen een bouwvlak hoofdgebouwen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Onder b en c, is voor gronden met de aanduiding 'erf' dan wel 'garages' bepaald dat daarop uitsluitend bepaalde bouwwerken mogen worden gebouwd. Onder d, is voor gronden zonder bouwvlak en zonder aanduiding bepaald welke bouwwerken daarop mogen worden gebouwd. Daarbij gaat het derhalve om gronden waarop het bepaalde onder a, b of c niet van toepassing is.
De artikelen 15.2.2 (hoofdgebouwen), 15.2.3 (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) en 15.2.4 (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) geven uitwerking aan de algemene bouwregel van artikel 15.2.1, onder a. Zo is in artikel 15.2.2, onder a, bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd.
2.3. Op grond van artikel 15.2.1, onder c, van de planregels is op gronden met de bestemming 'Wonen' en de aanduiding 'garage' de bouw van garages en bergplaatsen toegestaan, ongeacht of aan gronden een bouwvlak is toegekend. Geen grond bestaat voor het oordeel dat voor zover in de planregels wordt verwezen naar de aanduiding 'garages' op de verbeelding, niet de aanduiding 'garage' op de verbeelding wordt bedoeld. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ziet de in paragraaf 15.2 van de planregels neergelegde regeling terzake van hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet op gronden waaraan op de verbeelding de aanduiding 'garage' is toegekend. Op deze gronden mogen immers slechts garages en bergplaatsen worden opgericht. Dergelijke gebouwen hebben, anders dan hoofd- en bijgebouwen in de zin van het bestemmingsplan, gezien de definities daarvan in de artikelen 1.28 en 1.38 van de planregels, onderling dan wel ten opzichte van andere gebouwen geen functionele dan wel bouwkundige relatie.
Het bouwplan is derhalve, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in strijd met artikel 15.2.2, onder a, van de planregels.
Het betoog slaagt.
3. Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond van [wederpartij] ter zake van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
4. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu op de gronden, gezien de aanduiding ‘garage’ op de verbeelding, niet meer dan één garage is toegestaan.
4.1. Zoals hiervoor is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat voor zover in de planregels wordt verwezen naar de aanduiding 'garages' op de verbeelding niet de aanduiding 'garage' op de verbeelding wordt bedoeld. Nu in artikel 15.2.1, onder c, is bepaald dat op gronden met de aanduiding ‘garages’ garages en bergplaatsen mogen worden gebouwd, en in het bestemmingsplan het aantal garages en bergplaatsen niet aan een maximumaantal is gebonden, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan, dat voorziet in de bouw van een gebouw dat bestaat uit vier garages met in totaal zes parkeerplaatsen, vanwege het aantal voorziene garages in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen, te weten voor zover die uitspraak betrekking heeft op de toestemming voor het bouwen en de veroordeling van het college in de betaling van proceskosten en de vergoeding van griffierecht. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 januari 2013 van het college alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013 in zaak nr. 13/1186, voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
163-727.