ECLI:NL:RVS:2014:234

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201305551/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Halvemaanstraat vastgesteld door de raad van de gemeente Zutphen

Op 29 januari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Halvemaanstraat" dat op 6 mei 2013 door de raad van de gemeente Zutphen is vastgesteld. De appellanten, wonend in Zutphen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 10 januari 2014. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de beroepen van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, gezien hun nabijheid tot het plangebied.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De appellanten hebben betoogd dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plan voor de flora en fauna in het gebied, maar de Afdeling oordeelt dat de raad zich op basis van de beschikbare onderzoeken in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan. Ook de zorgen over de parkeerdruk en de invloed van het bouwvolume op de leefomgeving zijn door de Afdeling als ongegrond beoordeeld.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepen van de appellanten ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de raad om het bestemmingsplan vast te stellen, mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

201305551/1/R2.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zutphen,
2. [appellant sub 2], wonend te Zutphen,
3. [appellant sub 3], wonend te Zutphen,
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Halvemaanstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2014, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Essen en ing. H.S. Zuethoff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door H. Suvaal, ing. G. Bloemendal en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in woningbouw aan de Halvemaanstraat, bestaande uit 52 woningen met de bestemming "Wonen - Gestapeld" en maximaal 11 woningen met de bestemming "Wonen - Uit te werken". Het plangebied ligt tussen de Berkelsingel, de Melatensteeg, de Laarstraat en de Paardenwal.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3. De raad en [belanghebbende] betwisten dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Hiertoe stellen zij dat zij op een te grote afstand van het plangebied wonen, nauwelijks zicht hebben op het plangebied vanwege de tussenliggende bebouwing en het groen en ook anderszins geen gevolgen ondervinden van de planontwikkeling.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
3.2. Vaststaat dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 70 meter respectievelijk ongeveer 90 meter wonen van het plangebied en vanuit de achterzijde van hun woning zicht hebben op een deel van de in het plangebied voorziene bebouwing. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling van de in het plan voorziene bebouwing, worden hun belangen rechtstreeks door het bestreden besluit geraakt. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn derhalve ontvankelijk.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] inhoudelijk
4. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen op een forumavond in het kader van de planvoorbereiding is gesteld omtrent een kwaliteitsimpuls voor het plangebied, overweegt de Afdeling het volgende. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De eventuele omstandigheid dat onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en het plan.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat zij van de gemeente een schriftelijk toezegging wensen dat zij daadwerkelijk betrokken worden bij de derde fase van de planontwikkeling die omsloten wordt door de Berkensingel, overweegt de Afdeling dat deze fase niet het voorliggende plan betreft en derhalve hieraan in deze procedure moet worden voorbijgegaan.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de raad zich niet heeft mogen baseren op de quickscan "Flora en Fauna Melatensteeg Zutphen" van Aequator groen & ruimte van 27 april 2012 (hierna: de quickscan), en het aanvullend onderzoek "Halvemaanstraat in Zutphen" van Stichting Staring Advies van december 2012 (hierna: het aanvullend onderzoek), nu de onderzoeken onvoldoende actueel zijn en geen beeld geven van de jaar rond aanwezige flora en fauna in de zogenoemde kuil aan het Ruitershofje. Daarnaast voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat met het plan onvoldoende is gegarandeerd dat voldoende plekken voor groen behouden blijven in verband met de te beschermen flora en fauna.
5.1. De raad stelt dat uit de quickscan en het aanvullend onderzoek volgt dat er in het plangebied geen broedlocaties zijn van huismussen, noch verblijfplaatsen of foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen. Een deel van het plangebied is echter wel onderdeel van het essentieel leefgebied van een kolonie huismussen, zodat hiervoor een compensatieplan is opgesteld. Dit plan is, tezamen met een aanvraag voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), ingediend bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: ministerie van Economische Zaken).
5.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
5.3. De Afdeling ziet geen aanleiding over het betoog anders te oordelen dan de voorzitter in de uitspraak van 6 september 2013 nr. 201305551/2/R2, in overweging 6.2 (www.raadvanstate.nl). Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voorts is in aanmerking genomen dat wat betreft de kolonie huismussen op 4 maart 2013 ontheffing is verleend en dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt, zodat deze ontheffing onherroepelijk is geworden.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat in het plan onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. Zij vrezen dat hierdoor de al bestaande parkeerdruk in de wijk verder zal toenemen. [appellant sub 1] stelt dat de gehanteerde parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning niet aansluit op de gebruikelijke parkeernormen van 1,3 voor een woning in de sociale sector en 2,5 voor de vrije sector, zoals deze in andere gemeenten worden gehanteerd. Volgens hun had een parkeer- en verkeerscirculatieplan moeten worden opgesteld.
6.1. De raad stelt dat de parkeerdruk in de wijk niet zal toenemen als gevolg van het plan. De raad wijst er in dit verband op dat het plangebied weliswaar thans fungeert als parkeerterrein doch dat het geen officiële parkeerplaats is. Het plan voorziet volgens de raad voor zover het betreft de bestemming "Wonen - Gestapeld" in 54 parkeerplaatsen, hetgeen volgens de raad aansluit bij de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van CROW. Voor de bestemming "Wonen - Uit te werken" wordt ook de parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning gehanteerd. Daarnaast kunnen bezoekers gebruik maken van de betaalde parkeergelegenheid aan het David Evekinkplein. Voorts is het plan in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke Parkeernota 2012.
6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen - gestapeld" aangewezen gronden bestemd voor wonen in niet meer dan 52 gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge ditzelfde artikel en lid, onder b, zijn de voor "Wonen - Gestapeld" aangewezen gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen, niet minder dan 54 parkeervoorzieningen in half verdiepte parkeergarages daar onder begrepen, bergingen en andere verkeersvoorzieningen.
6.3. De Afdeling ziet geen aanleiding over dit betoog anders te oordelen dan de voorzitter in de uitspraak van 6 september 2013 nr. 201305551/2/R2, in overweging 7.3 (www.raadvanstate.nl). Verder wijst de Afdeling erop dat voor de maximaal 11 woningen die door middel van een uitwerkingsplan tot stand komen ingevolge artikel 5, lid 5.2 van de regels gemiddeld per woning in tenminste 1 parkeerplaats, inclusief de parkeergelegenheid in garages en/of op eigen erf, dient te worden voorzien. Het plan is verder niet van zodanige aard en omvang dat de raad daaraan een parkeer- en verkeerscirculatieplan ten grondslag had behoren te leggen. De vrees dat de parkeerdruk in de wijk als gevolg van het plan toeneemt is ongegrond.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan vanwege het voorziene bouwvolume en de maximale bouwhoogte een nadelige invloed heeft op hun directe leefomgeving.
7.1. De raad stelt dat de voorziene bebouwing past in het gevarieerde beeld van de bebouwing aan de Laarstraat en de Berkelsingel. Volgens de raad is de voorziene bebouwing alleen ter hoogte van de Paardenwal hoger dan de omringende bebouwing, maar is dit stedenbouwkundig aanvaardbaar. De raad wijst op de adviezen van de welstands- en de monumentencommissie.
7.2. De Afdeling overweegt dat de bebouwing in het plan grotendeels de bestemming "Wonen - Gestapeld" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht" heeft. Ingevolge artikel 4 van de planregels mogen in het plangebied niet meer dan 52 gestapelde woningen worden gebouwd. Blijkens de aanduidingen in de verbeelding varieert bij hoofdgebouwen de maximale goothoogte van 6,5 meter tot 10 meter en de maximale bouwhoogte van 8 meter tot 12 meter. Uitsluitend aan de westzijde van het plangebied op een hoek is één hoogteaccent van maximaal 14,5 meter toegestaan. Het bouwen dient in overeenstemming te zijn met hetgeen in artikel 6 van de planregels is bepaald ten aanzien van de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht". Ingevolge artikel 6, lid 6.2 van de planregels dienen de breedte van hoofdgebouwen, het aantal bouwlagen, gevelwand(en), nokrichting en kapvorm overeen te stemmen met hetgeen is aangegeven op bij de regels behorende en als bijlage gevoegde gevelwandkaart en kappenkaart.
Voor het andere deel voorziet het plan voor bebouwing in de bestemming "Wonen - Uit te werken" met eveneens de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht". Ingevolge artikel 5, lid 5.2 van de planregels mag het aantal woningen bij deze bestemming niet meer bedragen dan 11 en moet het bouwen in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 6 ten aanzien van de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht" met dien verstande dat voor de te bouwen woningen alsdan nog een gevelwandkaart en een kappenkaart worden vervaardigd. Blijkens de aanduiding in de verbeelding bij deze uit te werken bestemming varieert de maximale bouwhoogte tussen 10,5 meter en 12 meter. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft het bouwvolume en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten uit een stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de voorziene bebouwing alleen ter hoogte van de Paardenwal hoger is dan de omringende bebouwing. Voorts heeft de raad de positieve adviezen over het plan van zowel de welstandscommissie als de monumentencommissie mogen betrekken bij de vaststelling van het plan.
Het betoog faalt.
8. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan ten onrechte niet in een speelgelegenheid voor kinderen voorziet, overweegt de Afdeling dat de raad, na de inventarisatie van de leeftijd van de kinderen die wonen rond de Halvemaanstraat en het beperkte aantal te verwachten kinderen in deze buurt, in redelijkheid geen aanleiding heeft behoeven te zien in het plan de mogelijkheid van het aanleggen van een speelvoorziening op te nemen.
Het betoog faalt.
9. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad in het plan een andere verdeling en volgorde tussen sociale woningbouw en dure woningen had moeten opnemen, overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de plantoelichting zijn de 52 bij recht voorziene woningen onderverdeeld in sociale huurwoningen, middeldure en dure huur-/koopwoningen. In het collegevoorstel van 23 mei 2011, dat de raad in zoverre heeft overgenomen, is uiteengezet waarom in het plan voor de sociaal en vrije sector de verhouding 40%-60%, is gekozen. De in de tweede fase door middel van een uitwerkingsplan voorziene 11 woningen betreffen alle vervangende woningbouw.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de voorziene aantallen woningen in de aangegeven verhouding. Voor zover deze beroepsgrond mede ziet op de economische uitvoerbaarheid van het plan, hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd. In de plantoelichting is uiteengezet dat de opbrengst van de verkoop van de woningen opweegt tegen de kosten. Verder is in aanmerking genomen dat tussen de gemeente en de ontwikkelaar een ontwikkelingsovereenkomst is gesloten die mede het karakter heeft van een anterieure overeenkomst.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 3]
10. [appellant sub 3], die woont aan de [locatie], betoogt dat het plan een onaanvaardbare inbreuk betekent op het recht van erfdienstbaarheid dat ten behoeve van zijn perceel is gevestigd. Aan de achterzijde van zijn woning heeft hij een achteruitgang naar de Halvemaanstraat. Ter plaatse bevinden zich twee garages.
[appellant sub 3] voert aan dat een gedeelte van het bouwvlak met de bestemming "Wonen - Gestapeld" ligt op de strook grond, waarop de erfdienstbaarheid van toepassing is. Dit betekent dat de strook grond aanzienlijk wordt versmald, juist op de plek waar een hoek zit, waardoor het volgens hem niet meer mogelijk is met vrachtauto’s in en uit te rijden.
Verder betoogt [appellant sub 3] dat het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" tot gevolg heeft dat zijn uitweg naar de Halvemaanstraat volledig komt te vervallen.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van beide garages bij beide bestemmingen minimaal gelijk blijft aan de bestaande situatie en zelfs op een aantal punten verbetert. [appellant sub 3] kan volgens de raad gebruik blijven maken van de erfdienstbaarheid.
10.2. De Afdeling overweegt dat volgens vaste jurisprudentie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013 in zaak nr. 201210616/1/R4) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.
10.3. Gelet op hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de erfdienstbaarheid een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert die in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingen "Wonen - Gestapeld" en "Wonen - Uit te werken". Bij deze laatste bestemming is mede in aanmerking genomen dat het bebouwingsvlak niet in het plan is vastgelegd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de twee garages niet meer bereikbaar zijn.
Het betoog faalt.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
12.