ECLI:NL:RVS:2014:2343

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
201310609/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 29 oktober 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 21 februari 2012 de voorschotten huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor 2012 herzien vastgesteld op respectievelijk € 178,00, € 70,00 en € 142,00. De herziening was gebaseerd op het feit dat [appellante] sinds 24 januari 2012 niet rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor zij volgens artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen aanspraak kan maken op deze toeslagen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 buiten toepassing te laten. [appellante] voerde aan dat de weigering om haar de toeslagen te verstrekken niet redelijk en proportioneel was, omdat haar jongste kind in Nederland was geboren en het gezin tussen twee verblijfsvergunningen in zat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 mei 2014 behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder waren om de toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 te rechtvaardigen. De Afdeling benadrukte dat het koppelingsbeginsel, dat het recht op verstrekkingen koppelt aan rechtmatig verblijf, een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen vreemdelingen met en zonder verblijfsrecht.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310609/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 29 oktober 2013 in zaak nr. 13/436 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2012 voor [appellante] herzien vastgesteld op respectievelijk € 178,00, € 70,00 en € 142,00.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
2. Aan de besluiten van 21 februari 2012, gehandhaafd bij dat van 9 april 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] sinds 24 januari 2012 niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat zij op de voet van artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 geen aanspraak maakt op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen doen zich geen zeer bijzondere omstandigheden voor, op grond waarvan artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 buiten toepassing zou moeten worden gelaten.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen haar voorschotten huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget te verstrekken, niet redelijk en proportioneel is. Hiertoe voert zij aan dat haar jongste kind in Nederland is geboren, het gezin tussen twee verblijfsvergunningen in zat en dat het gezien buiten hun schuld Nederland niet kon verlaten.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302396/1/A2 wordt overwogen dat aan het door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 het koppelingsbeginsel ten grondslag ligt. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling strekt het koppelingsbeginsel ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat vreemdelingen die hier geen rechtmatig verblijf hebben door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijk verblijf of het verwerven van de schijn van volkomen legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling ‘in procedure’ voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2).
3.2. Onder verwijzing naar de uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 200909234/1/H2 en 26 juni 2013 in zaak nr. 201210452/1/A2 overweegt de Afdeling dat, gezien het met het koppelingsbeginsel nagestreefde doel, dit beginsel op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen enerzijds een persoon met de Nederlandse nationaliteit of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling, zoals [appellante], aan wie een zodanig verblijfsrecht (nog) niet is toegekend.
3.3. Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraken, vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet wettelijke voorschriften evenwel geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van een kindgebonden budget kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval worden aangemerkt als zijnde in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten recht op respect voor het familie- en gezinsleven, in welk geval de desbetreffende bepaling buiten toepassing moet worden gelaten. De Belastingdienst/Toeslagen dient een beroep op zeer bijzondere omstandigheden zelfstandig te beoordelen.
3.4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet toekennen van voorschotten huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2012 aan [appellante] niet strijdig is met artikel 14 gelezen in verbinding met artikel 8 van het EVRM. De door [appellante] gestelde omstandigheden zien erop dat haar jongste kind in Nederland geboren is, dat [appellante] en haar kinderen buiten hun schuld Nederland niet konden verlaten en dat sprake was van een verblijfsgat. Deze omstandigheden zijn ieder voor zich geen bijzondere omstandigheden die in dit geval de weigering de voorschotten te verstrekken strijdig doet zijn met het discriminatieverbod in samenhang met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Ook als de genoemde omstandigheden, voor zover relevant, in onderling verband worden beschouwd, zijn zij niet zo bijzonder dat daarom artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 buiten toepassing gelaten zou moeten worden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
17-799.