201310974/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Den Haag,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2013 in zaak nrs. C/09/452981 en C/09/452983 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning aan de [locatie] te Den Haag. Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de burgemeester dit huisverbod met achttien dagen verlengd.
Bij mondelinge uitspraak van 22 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het tegen het besluit van 11 oktober 2013 ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 oktober 2013 tot het tijdstip van de uitspraak in stand blijven. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door R.W.I. Alkema en M.H.W. Vollebregh, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het ter zitting in hoger beroep ingenomen standpunt van [wederpartij] dat de burgemeester geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, nu [wederpartij] en [persoon] geen contact meer met elkaar hebben, deelt de Afdeling niet. Indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan heeft vernietigd, heeft dat bestuursorgaan in beginsel procesbelang bij een daartegen ingesteld hoger beroep, daarbij mede gelet op de precedentwerking van de vernietiging.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) wordt in deze wet verstaan onder huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, eerste volzin, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
3. Het hoger beroep van de burgemeester is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2013 gegrond is verklaard.
4. Aan het besluit van 11 oktober 2013 heeft de burgemeester onder meer ten grondslag gelegd dat nog geen netwerkgesprek heeft plaatsgevonden, de hulpverlening nog onvoldoende op gang is gekomen, er in 2013 vaak geweldsincidenten hebben plaatsgevonden tussen [wederpartij] en [persoon], [persoon] een enorme rust en veiligheid voelt door het huisverbod en derhalve graag het huisverbod verlengd ziet worden.
5. De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth bij zijn oordeel betrokken de brief van 17 oktober 2013, waarin [persoon] te kennen geeft dat zij zich met [wederpartij] heeft verzoend en zij afspraken hebben gemaakt met behulp van de priester, de wijkagent en de zoon van [persoon] ter voorkoming van nieuwe escalaties. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze afspraken onvoldoende zijn om tot een onmiddellijke opheffing van het huisverbod te komen, maar heeft in die afspraken wel aanleiding gezien om met instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit van 11 oktober 2013 tot het tijdstip van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond te verklaren.
6. De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet na de aangevallen uitspraak. Hiertoe voert de burgemeester aan dat [wederpartij] nog geen reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt, terwijl professionele hulpverlening essentieel is gelet op de ernst van de situatie, de aanwezigheid van een minderjarig kind en de veiligheid van [persoon].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201300208/1/A3), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
6.2. Op grond van de gestelde verzoening en de gemaakte afspraken met de priester, wijkagent en zoon van [persoon], waarvan in de brief van 17 oktober 2013 melding wordt gemaakt, kan niet worden geoordeeld dat [wederpartij] inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening had gemaakt en derhalve evenmin dat de dreiging van gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, daadwerkelijk niet langer bestond.
Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter in deze omstandigheden ten onrechte aanleiding gezien het besluit van 11 oktober 2013 te vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen tot het tijdstip van de aangevallen uitspraak.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van 11 oktober 2013 gegrond is verklaard en is bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit tot het tijdstip van de aangevallen uitspraak in stand blijven. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2013 alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2013 in zaak nrs. C/09/452981 en C/09/452983, voor zover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van 11 oktober 2013 gegrond is verklaard en dat besluit, met instandlating van de rechtsgevolgen tot het tijdstip van de aangevallen uitspraak, is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 11 oktober 2013 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
43-816