ECLI:NL:RVS:2014:2360

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
201402279/5/R1 en 201402279/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zaandam Noord en verzoek om voorlopige voorziening

Op 17 juni 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Zaandam Noord". Dit bestemmingsplan werd op 23 januari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Zaanstad. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Zaandam, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 mei 2014, waar de appellant werd bijgestaan door C.G.J. Hoek en de raad vertegenwoordigd was door mr. A.A. Koning, mr. S. Toxopeus-Hulsebos en mr. E.L. Zeeman. Ook was er een belanghebbende aanwezig, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert van SRK Rechtsbijstand.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De voorzitter heeft de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan erkend, maar ook de terughoudende toetsing van de beroepsgronden benadrukt. De appellant betoogde dat het bestemmingsplan de bouw van een bedrijfsgebouw op korte afstand van zijn woning mogelijk maakt, wat zou leiden tot beperking van lichtinval en problemen met onderhoud aan zijn woning.

De raad stelde dat de bouwmogelijkheden vergelijkbaar zijn met die in het vorige bestemmingsplan. De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen ernstige beperking van de lichtinval was en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402279/5/R1 en 201402279/2/R1.
Datum uitspraak: 17 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de [appellant]gemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaandam Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door C.G.J. Hoek, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A. Koning, mr. S. Toxopeus-Hulsebos en mr. E.L. Zeeman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], eigenaar van [autobedrijf], vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De Afdeling heeft de behandeling van dit onderhavige beroep afgesplitst van zaak nr. 201402279/1/R1. De behandeling van de overige beroepen tegen het besluit van 23 januari 2014 wordt onder voormeld zaaknummer voortgezet
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het beroep heeft betrekking op het perceel [locatie 1]. Op dit perceel is het [autobedrijf] gevestigd. [appellant] is de bewoner van de woning op het perceel [locatie 2]. Beide percelen zijn op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" gelegen. De achterzijde van het perceel van [appellant] grenst aan het perceel [locatie 1].
4. [appellant] betoogt dat het plan het mogelijk maakt dat op korte afstand van zijn woning op het perceel [locatie 1] een bedrijfsgebouw wordt opgericht. Hij vreest dat vanwege de korte afstand en de toegestane bouwhoogte de lichtinval in zijn woning wordt beperkt en dat de ruimte tussen zijn woning en een op te richten bedrijfsgebouw het verrichten van onderhoud aan zijn woning belemmert.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 1], waaraan de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" zijn toegekend, vergelijkbaar zijn met die in het vorige bestemmingsplan "Slachthuisbuurt".
4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven die zijn opgenomen in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein' tot ten hoogste de milieucategorie als aangegeven op de verbeelding;
[…].
Ingevolge lid 4.2.1 gelden de volgende bouwregels:
a. de bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage per bouwvlak toegestaan; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het gehele bouwvlak worden bebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte" is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
[…].
Op de verbeelding is geen bebouwingspercentage aangegeven. Op de verbeelding is aangegeven dat de bouwhoogte voor het perceel [locatie 1] maximaal 6 m bedraagt.
4.3. In het voorgaande, bij besluit van 19 augustus 1960 vastgestelde bestemmingsplan "Slachthuisbuurt" was aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Terrein voor handel en nijverheid" toegekend. In dit bestemmingsplan noch in het besluit van 5 maart 1974 tot wijziging van de voorschriften van het bestemmingsplan was een beperking van de bouwhoogte tot een hoogte lager dan 6 m opgenomen. Evenmin was de mogelijkheid van bebouwing beperkt tot een bepaalde oppervlakte. In de voorschriften van het plan was wel bepaald dat geen naar de wegzijde gekeerde gevel mocht worden geplaatst anders dan in het vlak gaande door de voorgevelrooilijn.
4.4. De uitbouw van de bijkeuken van de woning van [appellant] is tegen de grens met het perceel [locatie 1] gebouwd. Voor het overige bedraagt de afstand van de perceelgrens tot de achtergevel van de woning ongeveer 1 m. Ter plaatse van de woning van [appellant] ligt het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] op een afstand van ongeveer 1 m van de perceelgrens.
4.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan ten opzichte van het vorige plan tot gevolg heeft dat de bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 1] zijn toegenomen.
Met betrekking tot de mogelijkheid onderhoud te verrichten aan zijn woning heeft [appellant] ter zitting erkend dat de afstand van het bouwvlak voor het perceel Paltrokstraat tot de bijkeuken en de achtergevel van zijn woning niet zodanig klein is dat het vanwege die afstand niet mogelijk is onderhoud te verrichten aan de woning.
Wat betreft de gevolgen van de voorziene bebouwing op het perceel [locatie 1] voor de lichtinval in de woning van [appellant] overweegt de voorzitter dat de voorziene bebouwing alleen ten noorden van de woning van [appellant] kan worden opgericht. Niettemin kan de voorziene bebouwing de lichtinval in de woning van [appellant] enigszins beperken. In aanmerking genomen dat het perceel [locatie 1] en de woning van [appellant] beide op gronden binnen de bestemming "Bedrijventerrein" zijn gelegen en dat de andere zijden van de woning vrij zijn gelegen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat geen sprake is van een ernstige beperking van de lichtinval. Derhalve heeft de raad geen aanleiding hoeven te zien voor het opnemen van meer beperkende bouwregels.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
[appellant]dus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2014
191.