ECLI:NL:RVS:2014:2370

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
201304994/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering door appellante

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 2 juli 2014, wordt het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2013 behandeld. De zaak betreft de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 door de Belastingdienst/Toeslagen, die dit had vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had in haar besluit van 25 augustus 2011 gesteld dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt, omdat zij geen bewijsstukken had overgelegd. Dit besluit werd gehandhaafd in een later besluit van 17 februari 2012, waarin het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, maar [appellante] ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 22 mei 2014 werd [appellante] bijgestaan door H. van ‘t Hul, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang had gehad. De Raad concludeerde dat de jaaropgaven die [appellante] had overgelegd, ondanks enkele gebreken, voldoende gewicht moesten krijgen in de beoordeling van de zaak. De Raad droeg de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

201304994/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Lelystad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2013 in zaak nr. 13/318 in het geding tussen:
[appellante] wonend te Lelystad
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 voor [appellante] herzien vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellante], bijgestaan door H. van ‘t Hul, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs,
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Aan het besluit van 25 augustus 2011, gehandhaafd bij dat van 17 februari 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang over 2008 heeft gehad. Daartoe heeft de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking genomen dat [appellante], ondanks verzoek daartoe, niet de gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt kosten voor kinderopvang te hebben gehad. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte van doorslaggevend belang heeft geacht dat het logo op de overgelegde jaaropgaven ontbreekt en dat deze niet zijn ondertekend door de gastouder. Het gastouderbureau wilde geen nieuwe jaaropgaven verstrekken op het briefpapier van het bureau, en dat kan haar niet worden toegerekend, aldus [appellante].
3.1. De door [appellante] in beroep overgelegde jaaropgaven omvatten een opgave van de maandelijks door [appellante] gemaakte kosten van kinderopvang voor elk van haar drie kinderen. Weliswaar ontbreekt op deze jaaropgaven het logo van het gastouderbureau, maar het lettertype en de indeling komen overeen met de eerder overgelegde jaaropgaven waarvan de authenticiteit niet wordt betwijfeld. Voorts heeft [appellante] op 26 mei 2010 de door haar werkgever verstrekte dienstroosters en een handgeschreven urenregistratie van de kinderopvang overgelegd. Hoewel de urenregistratie handgeschreven is, wordt deze onderbouwd met de dienstroosters. Uit deze dienstroosters volgt dat [appellante] onregelmatige werktijden als beveiligingsbeambte op Schiphol heeft. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting de stelling van [appellante], dat [gastouderbureau] eerst in beroep en op verzoek van de rechtbank de aangepaste jaaropgaven aan [appellante] wilde verstrekken, niet weersproken. Gelet op het voorgaande dienen de jaaropgaven in het licht van de op 26 mei 2010 overgelegde stukken te worden bezien. Aan de jaaropgaven kan dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, enig gewicht worden toegekend. De gebreken die volgens de rechtbank aan de jaaropgaven kleven, waaronder het ontbreken van het logo van het gastouderbureau en de handtekening van de gastouder, leiden niet zonder meer tot het oordeel dat de daarin vermelde gegevens niet door [gastouderbureau] zijn verstrekt.
Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen voorts toegelicht dat uit de overgelegde gegevens blijkt dat [appellante] meer uren kinderopvang heeft genoten dan op de in beroep overgelegde jaaropgaven is vermeld. De enkele vaststelling dat [appellante] meer uren kinderopvang heeft genoten dan waarvoor zij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, kan de herziening van het voorschot en vaststelling op nihil niet rechtvaardigen. Als de Belastingdienst/Toeslagen in de overgelegde stukken om andere redenen aanleiding zag om te twijfelen aan de opgave van het aantal uren daadwerkelijk genoten kinderopvang, had het op zijn weg gelegen daarnaar nader onderzoek te verrichten.
Gelet op het voorgaande kan de motivering het besluit van 17 februari 2012 niet dragen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. De conclusie is dat het besluit van 17 februari 2012 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opdragen om met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen een nieuw besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar te nemen en dit besluit aan [appellante] en aan de Afdeling te zenden. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellante] en aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
17-799.