ECLI:NL:RVS:2014:2388

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
201306458/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A. Hammerstein
  • J.W. van de Gronden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Gilze en Rijen inzake exploitatievergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Gilze en Rijen tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 15 mei 2013 geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag van [wederpartij] om een exploitatievergunning ten onrechte niet had behandeld. De burgemeester had op 25 april 2012 besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de gegevens die hij had gevraagd niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De burgemeester ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank had miskend dat hij financiële gegevens had gevraagd voor een integriteitsbeoordeling op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 april 2014 ter zitting behandeld. De burgemeester was vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Nouws-Vermeeren, terwijl [wederpartij] werd bijgestaan door mr. G.C.L. van de Corput.

De Afdeling oordeelde dat de burgemeester inderdaad bevoegd was om de aanvraag niet te behandelen, omdat [wederpartij] niet had gereageerd op de verzoeken om aanvullende gegevens. De rechtbank had niet onderkend dat de burgemeester op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling kon laten. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 26 september 2012 alsnog ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201306458/1/A3.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Gilze en Rijen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/6101 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2012 heeft de burgemeester besloten de aanvraag van [wederpartij] om een exploitatievergunning niet te behandelen.
Bij besluit van 26 september 2012 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 september 2012 vernietigd, het besluit van 25 april 2012 herroepen en bepaald dat aan [wederpartij] met ingang van 11 april 2012 een exploitatievergunning wordt verleend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Nouws-Vermeeren, en [wederpartij], bijgestaan door mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2. [wederpartij] heeft op 16 januari 2012 een exploitatievergunning gevraagd. Bij brief van 25 januari 2012 heeft de burgemeester te kennen gegeven dat de door [wederpartij] verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en hem in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen door uiterlijk 8 februari 2012 de in de brief genoemde gegevens aan te leveren. Daarbij heeft hij met toepassing van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb de beslistermijn opgeschort. Bij brief van 16 februari 2012 heeft de burgemeester te kennen gegeven dat de aanvraag compleet is en dat deze in behandeling zal worden genomen. Bij brief van 28 maart 2012 heeft de burgemeester [wederpartij] laten weten dat de aangeleverde informatie onduidelijk is, zodat het niet mogelijk is om een zorgvuldige beslissing te nemen. [wederpartij] is met deze brief in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen door uiterlijk 17 april 2012 de in de brief genoemde gegevens aan te leveren. [wederpartij] heeft niet op deze brief gereageerd. Bij besluit van 25 april 2012 heeft de burgemeester besloten de aanvraag van [wederpartij] niet te behandelen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] op 8 augustus 2012 een nieuwe aanvraag om exploitatievergunning heeft ingediend en dat naar aanleiding hiervan een exploitatievergunning aan hem is verleend. De stelling van [wederpartij] dat hij in het kader van de aanvraag van 8 augustus 2012 dezelfde gegevens en bescheiden heeft overgelegd als bij de aanvraag van 16 januari 2012, heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat de gegevens waar de burgemeester in het kader van de aanvraag van 16 januari 2012 nog om had verzocht, niet nodig waren voor de beoordeling van de aanvraag van 8 augustus 2012. Volgens de rechtbank kan dan ook niet staande worden gehouden dat deze gegevens en bescheiden nodig waren om de aanvraag van 16 januari 2012 te beoordelen. De burgemeester was dan ook niet bevoegd om de aanvraag op de door hem genoemde grond buiten behandeling te laten, aldus de rechtbank.
4. De burgemeester betoogt in hoger beroep dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat hij heeft gevraagd om financiële gegevens ten behoeve van de integriteitsbeoordeling op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob). Voorts betoogt de burgemeester dat de rechtbank [wederpartij] ten onrechte is gevolgd in zijn stelling dat in het kader van de aanvraag van 8 augustus 2012 dezelfde gegevens zijn verstrekt als in het kader van de aanvraag van 16 januari 2012. Ter ondersteuning van dit betoog somt de burgemeester zeven soorten gegevens op, die bij de aanvraag van 16 januari 2012 nog niet, maar bij de aanvraag van 8 augustus 2012 wel door [wederpartij] zijn verstrekt.
4.1. De gegevens, waar de burgemeester bij brief van 28 maart 2012 om heeft gevraagd, betreffen financiële gegevens die, zoals de burgemeester terecht heeft betoogd, op zichzelf van belang zijn voor een integriteitsbeoordeling krachtens de Wet bibob. [wederpartij] heeft niet op de brief van 28 maart 2012 gereageerd. In plaats daarvan heeft hij op 8 augustus 2012 een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning ingediend. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft hij in het kader van deze tweede aanvraag niet dezelfde gegevens overgelegd als in het kader van zijn eerste aanvraag. De Afdeling volgt de rechtbank dan ook niet in haar oordeel dat de bij brief van 28 maart 2012 gevraagde gegevens niet nodig waren voor de beslissing op de aanvraag van 16 januari 2012. Niet in geschil is dat [wederpartij] op het moment van ontvangst van de brief van 28 maart 2012 ten minste over een deel van de gevraagde gegevens beschikte. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb was hij gehouden om deze gegevens te verstrekken. De door [wederpartij] aangevoerde omstandigheid dat hij ten tijde van de aanvraag op 16 januari 2012 nog niet over deze gegevens beschikte, doet daar niet aan af. Er zijn geen aanknopingspunten voor het standpunt dat een aanvrager op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb slechts gehouden is tot het verschaffen van gegevens waarover hij ten tijde van de aanvraag beschikt. Gelet op het vorenstaande was de burgemeester bevoegd om de aanvraag van 16 januari 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 september 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/6101;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
589.