ECLI:NL:RVS:2014:2412

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
201308631/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Noordwijk Binnen en ontvankelijkheid van beroepen

Op 2 juli 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Noordwijk Binnen" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Noordwijk is vastgesteld. Drie appellanten, wonend te Noordwijk, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 juni 2014, waarbij de appellanten in persoon en via hun advocaten aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de gemeente.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling bestuursrechtspraak deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten hebben betoogd dat hun beroepen ontvankelijk zijn, maar de Raad heeft geoordeeld dat het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze heeft ingediend tijdens de zienswijzetermijn. Appellant sub 2 is ook niet-ontvankelijk verklaard, behalve voor het deel van het beroep dat betrekking heeft op de verhoging van de maximale bouwhoogte van 9 naar 10 meter. Appellant sub 3's beroep is ongegrond verklaard.

De Raad heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij de belangen van de appellanten zijn afgewogen tegen de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen en de terughoudende toetsing van bestemmingsplannen door de rechter.

Uitspraak

201308631/1/R4.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Noordwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Noordwijk,
3. [appellant sub 3], wonend te Noordwijk,
en
de raad van de gemeente Noordwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordwijk Binnen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder en mr. R.J. Bouwmeester, advocaat te Noordwijk, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de kern van Noordwijk.
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
[appellant sub 1]
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij gedurende de zienswijzetermijn geen schriftelijke of mondelinge zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.
4.1. [appellant sub 1] heeft het standpunt van de raad dat hij gedurende de zienswijzetermijn geen schriftelijke zienswijze heeft ingediend, niet betwist. Wat betreft de door [appellant sub 1] ter zitting gestelde omstandigheid dat hij een mondelinge zienswijze heeft ingediend, heeft de raad zich onweersproken op het standpunt gesteld dat geen verslag bestaat van een door [appellant sub 1] tijdens de zienswijzetermijn ingediende mondelinge zienswijze. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] ter zitting gestelde omstandigheid dat hij gedurende de voorbereiding van het plan regelmatig contact heeft gehad met ambtenaren en een wethouder van de gemeente over het plan, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat deze gesprekken tijdens de zienswijzetermijn hebben plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het beroep van [appellant sub 1] niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De omstandigheid dat [appellant sub 1] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren te hebben gebracht, doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
[appellant sub 2]
5. Het beroep van [appellant sub 2] steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Het betoog van [appellant sub 2] dat [appellant sub 3] mede namens haar een zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, volgt de Afdeling niet, omdat dit niet kan worden afgeleid uit de door [appellant sub 3] ingediende zienswijze.
5.1. Het beroep van [appellant sub 2] is onder meer gericht tegen de aanduiding bouwvlak toegekend aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55, grenzend aan de Offemweg, en de binnen het bouwvlak toegestane goot- en bouwhoogte. De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld door binnen dit bouwvlak te voorzien in een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het beroep van [appellant sub 2] is slechts ontvankelijk voor zover zij door de gewijzigde vaststelling van het plan in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Nu het ontwerpplan binnen het desbetreffende bouwvlak voorzag in een maximaal toegestane bouwhoogte van 9 meter en [appellant sub 2] in het aangrenzende appartementencomplex woont, is [appellant sub 2] in zoverre in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Het beroep van [appellant sub 2] is dan ook slechts ontvankelijk voor zover gericht tegen deze wijziging van de maximaal toegestane bouwhoogte ten opzichte van het ontwerpplan. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk, voor zover dit geen betrekking heeft op het genoemde gewijzigd vastgestelde planonderdeel.
Inhoudelijk
[appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] betoogt dat binnen het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55, grenzend aan de Offemweg, ten onrechte een maximale bouwhoogte geldt van 10 meter. Zij betoogt tevens dat het bouwvlak ten onrechte niet gelijk is gehouden met de achtergevel van haar aangrenzende appartement. Zij voert aan dat het plan in zoverre leidt tot een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat. Zij vreest voor schaduwwerking, beperking van de lichtinval en een aantasting van haar privacy. Ter onderbouwing heeft zij het rapport van een bezonningsstudie overgelegd. Volgens haar zijn de schaduwwerking en de beperking van de lichtinval tevens privaatrechtelijke belemmeringen die in zoverre in de weg staan aan de verwezenlijking van het plan.
[appellant sub 3] betoogt verder dat bij het toekennen van het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55 ten onrechte geen rekening is gehouden met een ter plaatse aanwezige monumentale muur.
6.1. De raad stelt dat het een conserverend plan betreft en dat in het vorige bestemmingsplan "Kern Noordwijk-Binnen 1995" aan het perceel aan de Voorstraat 55 de bestemming "Woningen" was toegekend waarbij aan de achterzijde van dit perceel, grenzend aan de Offemweg, reeds een identiek bouwvlak was opgenomen waarbinnen de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte 5 meter onderscheidenlijk 10 meter was. Gelet daarop heeft de ruimtelijke beoordeling en belangenafweging inzake het opnemen van een bouwvlak op het desbetreffende perceel in de eerste plaats reeds plaatsgevonden bij de totstandkoming van het vorige plan. Bij de totstandkoming van het onderhavige plan is eveneens een ruimtelijke beoordeling en afweging gemaakt. Daarbij is onder meer van belang geacht dat het perceel aan de Voorstraat 55 is gelegen in een centrumomgeving, dat sprake is van een beperkte goothoogte van 5 meter en dat de bouwhoogte niet afwijkt van de op aangrenzende percelen toegestane bouwhoogte. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht bij zijn afweging tevens van belang te hebben geacht dat het bouwvlak de achtergevel van het aangrenzende appartementencomplex slechts in beperkte mate overschrijdt en dat de achtergevel van het appartementencomplex is georiënteerd op het noorden.
6.2. Aan het perceel aan de Voorstraat 55 zijn de bestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Dorpsgezicht" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.2.2, aanhef en onder c, van de planregels bedraagt de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
Binnen het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55, grenzend aan de Offemweg, bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte 5 meter onderscheidenlijk 10 meter.
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Beschermd Dorpsgezicht" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van het aangewezen beschermd dorpsgezicht zoals bepaald in artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet.
6.3. De realisatie van bebouwing binnen het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55 zal gevolgen hebben voor de daglichttoetreding en privacy in het aangrenzende appartement van [appellant sub 3]. De raad heeft evenwel van belang mogen achten dat in het voorheen geldende bestemmingsplan aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55 een identiek bouwvlak was opgenomen waarbinnen een woning kon worden gebouwd met dezelfde maximale goot- en bouwhoogte als in het thans bestreden plan. Tevens heeft de raad in zijn afweging mogen betrekken dat de voorziene bebouwing in hoogte en omvang niet wezenlijk afwijkt van de bestaande bebouwing in de omgeving, waaronder het aangrenzende appartementencomplex van [appellant sub 3] waarvan de maximale goot- en bouwhoogte 7 meter onderscheidenlijk 9,5 meter bedraagt. Voorts heeft de raad ten aanzien van de door [appellant sub 3] gestelde beperking van de daglichttoetreding in haar appartement, van belang mogen achten dat binnen het bestreden bouwvlak een beperkte goothoogte van maximaal 5 meter is toegestaan, dat het bestreden bouwvlak de achtergevel van het aangrenzende appartementencomplex slechts in beperkte mate overschrijdt en dat de achtergevel van het appartementencomplex is georiënteerd op het noorden. Met de overgelegde bezonningsstudie heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre leidt tot een onaanvaardbare beperking van daglichttoetreding in haar appartement. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het appartement van [appellant sub 3] is gelegen in het centrum van Noordwijk, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] wat betreft de daglichttoetreding en privacy.
6.4. Wat de door [appellant sub 3] gestelde privaatrechtelijke belemmeringen betreft, overweegt de Afdeling dat mogelijke schaduwwerking en beperking van de lichtinval niet kunnen worden aangemerkt als evidente privaatrechtelijke belemmeringen die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staan.
6.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat bij het toekennen van het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55 ten onrechte geen rekening is gehouden met een ter plaatse aanwezige monumentale muur, heeft de raad ter zitting toegelicht dat deze muur wordt beschermd door de in het plan aan het perceel toegekende dubbelbestemming "Waarde - beschermd dorpsgezicht". [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze dubbelbestemming een ontoereikende bescherming biedt en dat de muur door middel van een aparte aanduiding nader beschermd had moeten worden. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat de muur in het voorheen geldende plan evenmin als monumentale muur was aangeduid.
6.6. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen komen aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55 het bouwvlak en de daarbinnen toegestane bouwmogelijkheden overeenkomstig het voorheen geldende plan op te nemen in het thans bestreden plan.
De betogen falen.
[appellant sub 2]
7. Gelet op de omstandigheden dat [appellant sub 2] in hetzelfde aangrenzende appartementencomplex woont als [appellant sub 3] en door [appellant sub 2] geen andere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dan welke reeds in het voorgaande zijn besproken, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad in het vastgestelde plan de maximaal toegestane bouwhoogte binnen het bestreden bouwvlak ten opzichte van het ontwerpplan niet in redelijkheid heeft kunnen verhogen van 9 naar 10 meter.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
8. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk, behalve voor zover gericht tegen de verhoging van de maximale bouwhoogte van 9 naar 10 meter binnen het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk, behalve voor zover gericht tegen de verhoging van de maximale bouwhoogte van 9 naar 10 meter binnen het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aan de Voorstraat 55;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 3], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
472-810.