ECLI:NL:RVS:2014:2440

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
201311215/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over uitstel van betaling en betalingsregeling huur- en zorgtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 18 februari 2013, verleende [appellant] uitstel van betaling voor de terugvordering van huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2013. De Belastingdienst/Toeslagen stelde een betalingsregeling vast, maar [appellant] verzocht om een andere regeling van € 50,00 per maand, omdat hij onvoldoende inkomen zou hebben om aan de vastgestelde regeling van € 176,00 per maand te voldoen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het verzoek om een andere betalingsregeling had afgewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, die voorschrijven hoe de betalingscapaciteit van de belanghebbende moet worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de door de Belastingdienst/Toeslagen vastgestelde betalingscapaciteit van [appellant] voldoende was om de terugvorderingen te voldoen volgens de standaard betalingsregeling.

Tijdens de zitting op 22 mei 2014 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als de vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen geen andere betalingsregeling hoefde toe te staan, aangezien de betalingscapaciteit van [appellant] toereikend was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden ten tijde van het besluit van 11 april 2013 bepalend waren voor de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201311215/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 7 november 2013 in zaak nr. 13/772 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om uitstel van betaling voor de terugvordering van huurtoeslag over 2010, 2011, 2012 en 2013 en zorgtoeslag over 2010, 2011 en 2012, toegewezen en een betalingsregeling vastgesteld.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 31 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
De Uitvoeringsregeling Awir is de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 31 van de Awir.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking van zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder betalingscapaciteit verstaan het positieve verschil in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, worden als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, in aanmerking genomen:
a. betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Awir;
b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende netto-woonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet. Onder netto-woonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van genoemde wet, dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voorzover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van genoemde wet of met de ontvangen woonkostentoeslag;
c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
d. betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
e. aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid;
f. de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 9,80 per dag. Bij de bepaling van het aantal dagen wordt een volle maand op 30 dagen gesteld.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, voor zover hier van belang, bedragen de kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, 90 procent van het gezamenlijke bedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, doch ten minste 90 procent van de bijstandsnorm.
De Belastingdienst/Toeslagen voert ten aanzien van de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 beleid, neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad).
Volgens artikel 79.7 van de Leidraad, voor zover hier van belang, is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
Volgens artikel 79.8, voor zover hier van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat naast het netto besteedbaar inkomen van de belanghebbende ook rekening wordt gehouden met het netto besteedbaar inkomen van een eventuele partner. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen.
2. Bij verzoek van 31 januari 2013 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om uitstel van betaling en het treffen van een betalingsregeling van € 50,00 per maand voor de afbetaling van zijn schuld van € 4.216,00. Die schuld is ontstaan door terugvordering van huurtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2013 en zorgtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2012. Bij besluit van 18 februari 2013, gehandhaafd bij dat van 11 april 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn verzoek toegewezen en een betalingsregeling van € 176,00 per maand vastgesteld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn verzoek om een andere betalingsregeling niet mocht afwijzen. Hiertoe voert hij aan dat hij blijkens het overgelegde overzicht van zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven onvoldoende inkomen heeft om aan de betalingsregeling te voldoen. Bovendien dient zijn schuld deels voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen te komen, omdat hij in de desbetreffende jaren tijdig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan en de Belastingdienst noch de Belastingdienst/Toeslagen hem erop hebben gewezen dat hij ten onrechte dan wel teveel aan toeslagen ontving.
3.1. In artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 gelezen in verbinding met artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir is limitatief opgesomd welke uitgaven de Belastingdienst/Toeslagen mag meenemen in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. De door [appellant] in het overzicht opgenomen uitgaven, waaronder die voor nutsvoorzieningen, een kabelabonnement, ANWB-lidmaatschap, een telefoonabonnement en leefgeld, vallen niet onder die limitatief opgesomde uitgaven, zodat de Belastingdienst/Toeslagen deze terecht niet heeft betrokken bij het bepalen van de betalingscapaciteit. Gelet op het in artikel 79.8 van de Leidraad bepaalde heeft de Belastingdienst/Toeslagen eveneens terecht het inkomen van de partner van [appellant] meegeteld bij de berekening van de betalingscapaciteit. De aldus door de Belastingdienst/Toeslagen bepaalde maandelijkse betalingscapaciteit is ook voor het overige in overeenstemming met de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 vastgesteld. Op grond van de bij het nemen van het besluit van 11 april 2013 door [appellant] verstrekte gegevens bedroeg deze € 681,00 per maand. Op grond van daarna verstrekte gegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze capaciteit berekend op € 632,00 per maand. Die betalingscapaciteit is toereikend om de terugvorderingen via de aangeboden standaard betalingsregeling van € 176,00 per maand gedurende twee jaren te voldoen. Gelet op het in artikel 79.8 van de Leidraad neergelegde beleid, dat een verzoek om een andere betalingsregeling wordt afgewezen als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen andere betalingsregeling dan de standaard betalingsregeling behoefde toe te staan. Dat [appellant], zoals hij ter zitting heeft gesteld, inmiddels werkloos is geraakt is daarbij niet van belang. De rechtbank diende het besluit van 11 april 2013 te beoordelen naar de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het nemen van dat besluit voordeden. Voor zover [appellant] meent dat zijn betalingscapaciteit nadien is gewijzigd, staat het hem vrij de Belastingdienst/Toeslagen om een andere betalingsregeling te verzoeken.
Hetgeen [appellant] aanvoert omtrent het ontstaan van de schuld en de hoogte daarvan, kan, zoals de rechtbank eveneens terecht en op goede gronden heeft geoordeeld, in deze procedure niet aan de orde komen. De besluiten van 18 februari 2013 en 11 april 2013 zien slechts op het verlenen van uitstel van betaling van de ontstane schuld en de vaststelling van de hoogte van de maandelijkse termijnen voor het terugbetalen van die schuld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
17-799.