201310199/1/A1.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hulsel, gemeente Reusel-De Mierden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2013 in zaak nr. 13/3411 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan uitbreiden van een recreatiewoning op het perceel [locatie] te Bladel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.P.F. Warnier, en het college, vertegenwoordigd door S.J.C. Torres LLB, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2010" rust op het perceel de bestemming "Bos".
Ingevolge artikel 8.2.1, onder b, van de planregels bedraagt de maximale oppervlakte per recreatiewoning 80 m2.
Ingevolge artikel 38.1, aanhef en onder a, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van (lees: voor) het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%.
Ingevolge artikel 2.7 dient bij de toepassing van deze regels de oppervlakte van een bouwwerk te worden gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
1.1. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de oppervlakte van het te realiseren bouwplan meer bedraagt dan 80 m2. Het bouwplan is derhalve in strijd met de bouwregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodat omgevingsvergunning alleen kan worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de oppervlakte van het bouwplan gemeten dient te worden tussen de harten van de scheidingsmuren, waardoor de toegestane oppervlakte slechts met ongeveer 2 m2 wordt overschreden, in plaats van met 8 m2, indien tussen de buitenwerkse gevelvlakken wordt gemeten.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ingevolge artikel 2.7 van de planregels de oppervlakte van de recreatiewoning dient te worden gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken, nu het een vrijstaande recreatiewoning betreft. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de oppervlakte dient te worden gemeten tussen de harten van de scheidingsmuren. Anders dan [appellant] betoogt, dient onder een scheidingsmuur als bedoeld in die bepaling niet te worden verstaan een muur die de binnenruimte van de recreatiewoning van de buitenlucht onderscheidt, maar een muur die het bouwwerk van een ander bouwwerk scheidt, zoals de rechtbank heeft overwogen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onredelijke gedragslijn hanteert door slechts bij hoge uitzondering en om dringende redenen van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 38.1, aanhef en onder a, van de planregels gebruik te maken om een omgevingsvergunning te verlenen voor de afwijking van de in de planregels toegestane oppervlakte van 80 m2. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college na afweging van de belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de omgevingsvergunning te verlenen.
3.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.1,
eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen.
3.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft mogen vasthouden aan zijn vaste gedragslijn om slechts bij hoge uitzondering gebruik te maken van deze afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de uitbreiding in het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2010" van de maximaal toegestane oppervlakte van het bouwvlak van recreatiewoningen van 67 m2 naar 80 m2 reeds een ruimtelijke afweging is gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de wens van eigenaren om hun recreatiewoningen uit te breiden en te moderniseren. Het college heeft op basis daarvan reeds eerder aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de recreatiewoning, waarbij een uitbreiding tot 80 m2 is toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onder verwijzing naar de ter plaatse geldende bestemming "Bos" met de daarbij behorende instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of apostolische waarden in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen voor een verdere vergroting van de recreatiewoning tot een oppervlakte van meer dan 80 m2. In het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan het college van zijn vaste gedragslijn in dit geval had moeten afzien. Niet aannemelijk is gemaakt dat een recreatiewoning van 80 m2 te klein is voor recreatief verblijf. Dat [appellant] de recreatiewoning in afwachting van een verhuizing naar een aanleunwoning tijdelijk permanent bewoont, daargelaten of de recreatiewoning te klein is voor dergelijk gebruik, maakt niet dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, reeds omdat in de aangevraagde omgevingsvergunning geen verband is gelegd met een dergelijk tijdelijk gebruik.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
357-761.